Vragen van de leden Wilders, De Graaf en Beertema (allen PVV) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Opnieuw geschiedvervalsing in Nederlands schoolboek» (ingezonden 15 februari 2019).

Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media), mede namens de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 19 april 2019)

*) I.v.m. correctie Aanhangselnummer.

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Opnieuw geschiedvervalsing in Nederlands schoolboek»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3, 4, 5 en 6

Wat is de reden dat de belangrijkste geschiedenis van Jeruzalem (de Joodse geschiedenis) wordt verzwegen in het VMBO-boek «Plein M»?

Met welk doel wordt een groot deel van de Joodse geschiedenis van het Midden-Oosten, zoals de pogroms en slachtpartijen door islamitische Arabieren en de verdrijving van Joden, alsmede de Armeense genocide en discriminatie van christenen weggelaten in hetzelfde boek?

Bent u het eens met de geschiedvervalsing die in het betreffende boek wordt gepleegd? Zo ja, waarom en zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat het tijdens geschiedenis- en maatschappijlessen verzwijgen van het leed dat Joden en christenen in het Midden-Oosten is aangedaan -veelal door moslims- en het verzwijgen van de belangrijkste geschiedenis aangaande Jeruzalem bijdraagt aan het ontstaan en in stand houden van een verkeerd beeld aangaande Joden en het jodendom en daarmee antisemitisme in de maatschappij aanwakkert? Zo nee, waarom niet?

Bent u bereid om de scholen die het betreffende boek gebruiken ertoe te bewegen dit boek in de prullenbak te gooien en ervoor zorg te dragen dat leerlingen op een historisch juiste manier worden onderwezen over de geschiedenis van het jodendom, het Midden-Oosten en Jeruzalem? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2, 3, 4, 5 en 6

Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. Hoe begrijpelijk het soms ook is dat bepaalde passages uit leermiddelen vragen oproepen, ik hecht er toch aan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud van leermiddelen te respecteren. Zoals ik en mijn voorgangers aan uw Kamer in vele eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dat past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling. Bovendien zijn de grondwettelijke vrijheden van scholen niet onbegrensd; zij worden bijvoorbeeld begrensd door het strafrecht. Indien er strafrechtelijke grenzen worden overschreden is het aan het Openbaar Ministerie om op te treden.

Naar boven