Vragen van het lid Groothuizen (D66) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «IND voorkomt principiële uitspraak over staatlozen in Nederland» (ingezonden 15 maart 2019).

Antwoord van Staatssecretaris Harbers (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 9 april 2019).

Vraag 1

Kent u het bericht «IND voorkomt principiële uitspraak over staatlozen in Nederland»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat kan een reden zijn dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) op het laatste moment het oordeel over de inspanningen van de vreemdeling aanpast? Gebeurt dit vaker? Zo ja, wat zijn daar de redenen voor?

Antwoord 2

De DT&V beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden of er sprake is van een buitenschuldsituatie. Dit doet hij op basis van de voorwaarden zoals beschreven in paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, op grond van artikel 3.48, tweede lid, onder a, Vreemdelingenbesluit 2000. Soms wijzigt de individuele situatie van een vreemdeling, waardoor het oordeel van de DT&V wordt aangepast.

Vraag 3

Kunt u verklaren waarom de IND op het laatste moment besluit alsnog een keer naar een zaak te kijken, terwijl deze eigenlijk al gesloten was? Gebeurt dit vaker? Zo ja, wat zijn daar de redenen voor?

Antwoord 3

Dit is een werkwijze die vaker voorkomt. De IND kan bijvoorbeeld in de beroepsfase concluderen dat een besluit in meer of mindere mate aangepast moet worden, of moet worden ingetrokken. De redenen hiervoor kunnen divers zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om een beleidswijziging, nieuwe informatie, of voortschrijdend inzicht.

Vraag 4, 7

Welke rol heeft volgens u de IND en welke rol de DT&V bij het vertrekken van mensen die Nederland niet kunnen verlaten, bijvoorbeeld doordat hun herkomstland hen niet erkent? En hoe verhoudt de verantwoordelijkheid van de IND zich tot die van de DT&V? Hoe worden hun werkzaamheden afgestemd?

Wie is volgens u verantwoordelijk voor de beoordeling of een vreemdeling naar de buitenschuldprocedure kan worden doorverwezen?

Antwoord 4, 7

De IND beoordeelt aanvragen voor verblijfsvergunningen. Als hij een aanvraag afwijst, dan dient de aanvrager Nederland te verlaten. De vreemdeling heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid. De DT&V kan het zelfstandig vertrek ondersteunen. Dat gebeurt onder meer door het bemiddelen tussen de vreemdeling en de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst bij het verkrijgen van de voor terugkeer benodigde reisdocumenten.

Er is geen sprake van een doorverwijzing naar de buitenschuldprocedure. Als een vreemdeling serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten en daarbij de bemiddeling van de DT&V heeft ingeroepen, kan het zijn dat de DT&V constateert dat het aangezochte land (meestal het land van herkomst) de vreemdeling niet zal terugnemen, ook al is er geen twijfel over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De DT&V zal dan een zwaarwegend advies aan de IND opstellen waarmee de DT&V de IND adviseert ambtshalve een vergunning op basis van het buitenschuldbeleid te verlenen. De IND neemt dit advies mee in zijn besluitvorming.2

Vraag 5

Op basis van welke argumenten kan de DT&V concluderen dat een vreemdeling niet voldoende zijn best heeft gedaan om te vertrekken? En als de vreemdeling het daar niet mee eens is, tot welke instantie moet deze persoon zich dan richten?

Antwoord 5

Belangrijk is dat de vreemdeling er alles aan doet om terug te keren en de benodigde documenten daartoe verzamelt. In paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 worden de voorwaarden genoemd die een vreemdeling voor het bewerkstelligen van zijn terugkeer moet hebben ondernomen. Een voorwaarde is bijvoorbeeld dat de vreemdeling een handgeschreven verklaring opmaakt, waarin hij de autoriteiten van zijn land van herkomst (of eerder verblijf) mededeelt zelfstandig te willen terugkeren. Een andere voorwaarde is dat de vreemdeling verschijnt op afspraken voor de presentatie in persoon bij de autoriteiten van zijn land van herkomst. Wanneer een vreemdeling niet voldoet aan deze voorwaarden, zal de DT&V niet overgaan tot een zwaarwegend ambtsadvies aan de IND.

Een vreemdeling kan bij de IND bezwaar maken tegen het niet verlenen van een buitenschuldvergunning.

Vraag 6

Vindt u dat er op dit moment een redelijke balans is in de bewijslastverdeling tussen een staatloze en de overheid om ingeschreven te kunnen worden in de Basisregistratie Personen (BRP)? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet? Waar ziet u verbeteringen? Wat gaat u doen om die verbetering te bewerkstelligen?

Antwoord 6

Ingevolge de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) kan een gesteld staatloze als staatloos in de BRP worden ingeschreven. Gezien de complexiteit die verbonden is aan het beoordelen van de vraag of een persoon staatloos is, zijn gemeenten in de praktijk terughoudend met het registreren van een persoon als staatloos. In het algemeen gebeurt dit slechts indien door betrokkene een buitenlands brondocument wordt overgelegd waaruit de staatloosheid blijkt. In andere gevallen worden deze personen in de BRP ingeschreven met het gegeven dat hun nationaliteit onbekend is. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is de BRP primair een registratie van een aantal basisgegevens over personen met het doel deze te verstrekken aan overheidsorganen ter ondersteuning van hun taken. Pas nadat een uit de BRP verstrekt gegeven door een overheidsorgaan is overgenomen in een beslissing ten aanzien van de betrokken persoon, krijgt dit gegeven voor die persoon daadwerkelijk rechtsgevolgen. De BRP is dan ook niet bedoeld voor ingewikkelde beoordelingen zoals of iemand staatloos is, als hiervan niet evident sprake is. Dit betekent dat onder degenen die in de BRP zijn ingeschreven met het gegeven dat hun nationaliteit onbekend is, zich personen kunnen bevinden die bij nader onderzoek als staatloos moeten worden aangemerkt.

Vraag 8

Welke rol speelt staatloosheid in de afweging of iemand naar de buitenschuldprocedure wordt doorverwezen? Wanneer heeft een staatloze voldoende inspanning geleverd om in aanmerking te komen voor een buitenschuldvergunning?

Antwoord 8

Het feit dat een vreemdeling staatloos is, is niet op zichzelf een grondslag voor het verlenen van een buitenschuldvergunning en maakt ook het toetsingskader van paragraaf B8/4 Vreemdelingencirculaire 2000 niet anders. Ook een staatloze kan immers een land van herkomst hebben in de vorm van het land waar hij of zij eerder zijn of haar bestendig verblijf had. Bij de beoordeling wordt natuurlijk wel de vraag meegenomen welke rol zijn of haar staatloosheid speelt in de mogelijkheden om terug te keren naar dat land.

Vraag 9

Hoe hebben andere Europese landen het verblijfsrecht voor staatlozen geregeld? In hoeverre is hier sprake van een buitenschuldprocedure of een vergelijkbare procedure? Hoe is de bewijslast tussen staatloze en overheid verdeeld? En welke termijn wordt aan de inspanningsverplichtingen van staatloze en/of overheid gesteld?

Antwoord 9

Het beeld is zeer wisselend. Binnen de EU kennen Frankrijk, Italië, Hongarije, Letland, Spanje, Kroatië en het VK een verblijfsrecht op basis van vastgestelde staatloosheid. In België kan een verblijfsvergunning worden aangevraagd nadat de staatloosheid is vastgesteld op grond dat het onmogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst. In weer andere landen kunnen staatlozen alleen reguliere vormen van verblijf aanvragen of kan een beroep worden gedaan op asiel of internationale bescherming. Voor een uitgebreid overzicht van de procedures in andere landen verwijs ik u naar bijgevoegde rapporten van het European Migration Network en UNHCR.


X Noot
2

Op grond van paragraaf B8/4 Vc 2000

Naar boven