Vragen van het lid Van Rooijen (50PLUS) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Minister Koolmees: «Niet draaien aan aparte knoppen van pensioenstelsel»» (ingezonden 3 december 2018).

Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 6 februari 2019).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Minister Koolmees: «Niet draaien aan aparte knoppen van pensioenstelsel»»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat wanneer de afschaffing van de doorsneesystematiek wordt doorgezet, deelnemers concrete en directe financiering moeten krijgen om te voorkomen dat groepen van deelnemers onevenredig hard worden getroffen en er pech- en gelukgeneraties ontstaan?

Antwoord 2

In het regeerakkoord is aangegeven dat het effect van de transitie naar een nieuw contract gecombineerd met het afschaffen van de doorsneepremie evenwichtig moet zijn voor alle deelnemers. Vanzelfsprekend onderschrijft het kabinet het belang van een evenwichtige transitie. Het is daarbij van belang dat sociale partners afspraken maken om zo gericht mogelijk groepen deelnemers tegemoet te komen. Het kabinet is conform het regeerakkoord bereid daar een bijdrage aan te leveren door het tijdelijk verruimen van de fiscale kaders en kaders te bieden die maatwerk gedurende de transitie mogelijk maken.

Vraag 3

Bent u bereid om over deze compensatie harde afspraken te maken met werkgevers en werknemers?

Antwoord 3

Ik onderschrijf het belang van afspraken over compensatie van het afschaffen van de doorsneesystematiek. Daarbij zijn werkgevers en vakbonden in de eerste plaats aan zet vanwege het arbeidsvoorwaardelijke karakter van het aanvullend pensioen. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven kan het kabinet wel een bijdrage leveren door de fiscale kaders tijdelijk te verruimen en kaders te bieden die maatwerk gedurende de transitie mogelijk maken.

Vraag 4

Bent u bereid om het geven van compensatie wettelijk te verplichten?

Antwoord 4

De overstap op een nieuwe vorm van pensioenopbouw heeft gevolgen voor werknemers die nu pensioen opbouwen. Een evenwichtige overstap vergt dat het nadeel voor bestaande deelnemers voldoende wordt gecompenseerd. Het kabinet biedt daarvoor de fiscale ruimte en de wettelijke kaders. Een evenwichtige transitie kan geborgd worden door per regeling een transitieplan op te stellen. In dit plan dient uiteen te worden gezet welke keuzes zijn gemaakt voor wat betreft de omvang en de vorm van de compensatie. Vanwege het arbeidsvoorwaardelijke karakter van het aanvullend pensioen ligt het echter niet in de rede om compensatie wettelijk verplicht te stellen.

Vraag 5

Deelt u de mening van de vakbonden dat wellicht de afschaffing van de doorsneesystematiek macro economisch gefinancierd kan worden maar dit in bijzondere gevallen alleen ten koste kan gaan van het indexatieperspectief van deelnemers?

Antwoord 5

Berekeningen van het Centraal Planbureau geven het vertrouwen dat op macroniveau een overstap op een nieuwe opbouwsystematiek mogelijk is, zonder dat hiermee het perspectief op indexatie verdwijnt. Ik ben mij ervan bewust dat deze effecten op decentraal niveau anders kunnen uitpakken. Hierbij is onder meer de bestandssamenstelling van een fonds van belang. Voor de financiering van de compensatie zijn meerdere bronnen mogelijk, bijvoorbeeld het fondsvermogen of het (tijdelijk) benutten van fiscale premieruimte. Het is van belang dat elk fonds op basis van deze verschillende bronnen tot een evenwichtige transitie kan komen. Ik wil niet op voorhand een bron uitsluiten.

Vraag 6

Bent u in deze bijzondere situaties, anders dan met fiscale ruimte in de tijd, bereid geweest om de overheid als achtervang garant te laten staan voor de compensatie?

Antwoord 6

Omdat het aanvullend pensioen een arbeidsvoorwaarde is, zou het niet rechtvaardig zijn om de overheid als achtervang garant te laten staan voor de compensatie. Mensen die geen pensioen (meer) opbouwen zouden dan ook meebetalen aan de arbeidsvoorwaarden van pensioendeelnemers. Overigens zouden ook gepensioneerden dan via de belastingen meebetalen aan de compensatie van de doorsneesystematiek.

Vraag 7

Deelt u de mening dat u als kabinet, los van een akkoord, ervoor kunt zorgen dat fondsen die een dekkingsgraad hebben tussen de 100% en 104,3%, niet hoeven te korten?

Antwoord 7

Volgens de spelregels van het huidige financieel toetsingskader moeten pensioenfondsen een korting doorvoeren om de dekkingsgraad in één keer te herstellen naar het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen als de dekkingsgraad 5 jaar aaneengesloten onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt. Dat is een logisch gevolg van het huidige stelsel dat gebaseerd is op het bieden van nominale zekerheid. Daarbij zijn buffers een belangrijk onderdeel om ervoor te zorgen dat die zekerheid geboden wordt. Het is niet wenselijk om zonder aanpassing van het contract één van de onderdelen van het toetsingskader aan te passen.

Vraag 8

Bent u bereid dit nu te overwegen, nu het pensioenoverleg is mislukt?

Antwoord 8

In de besprekingen met de sociale partners binnen de SER is gesproken over een nieuw pensioencontract waarbij een dekkingsgraad van 100% het kantelpunt zou zijn. Daarboven zou sneller geïndexeerd kunnen worden, daaronder sneller gekort. Zou het tot afspraken zijn gekomen over een dergelijk contract, dan was de vraag valide om in het licht van de overgang en vooruitlopend daarop de huidige kortingsregels te bezien. Zonder de overgang op een nieuw contract is het niet wenselijk de huidige kortingsregels te bezien.

Vraag 9

Bent u bereid de strenge rekenregels die de pensioenfondsen nu moeten hanteren op basis van de huidige wet- en regelgeving aan te passen?

Antwoord 9

Met de aanpassing van het financieel toetsingskader per 1 januari 2015 zijn de regels aangepast, waardoor er in de afgelopen jaren veel kortingen op pensioenen zijn voorkomen toen nominale dekkingsgraden van fondsen soms ver onder de 100% lagen. Meer dan de helft van de pensioenfondsen kan, ondanks de lage rente-omgeving, op dit moment deels of volledig indexeren. De rekenregels geven slechts aan hoe op een objectieve, wetenschappelijk wijze moet worden gemeten wat de financiële positie van een pensioenfonds is. Het uitgangspunt van kapitaaldekking brengt daarbij met zich mee dat gedane pensioentoezeggingen nagekomen moeten worden, ook als die nog tientallen jaren in de toekomst liggen, ongeacht de aard van het pensioencontract. Ik ben dan ook niet bereid om aan aparte knoppen te gaan draaien binnen het bestaande contract, omdat dit het generatie-evenwicht binnen het stelsel verstoort.

Vraag 10

Bent u bereid tot in detail in te gaan op hoe de hele herverdeling van 60 tot 100 miljard euro in het kader van het afschaffen van de doorsneesystematiek wordt opgelost?

Antwoord 10

Ik heb in antwoord op vragen 2 tot en met 5 aangegeven dat er verschillende compensatiebronnen mogelijk zijn. Het is aan sociale partners om afspraken te maken over de compensatie wanneer besloten wordt tot afschaffing van de doorsneesystematiek.

Naar boven