Vragen van het lid Alkaya (SP) aan de Minister van Financiën over de bankierseed (ingezonden 30 november 2018).

Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën) (ontvangen 14 januari 2019).

Vraag 1

Kent u het artikel «Gezworen Vijanden»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?

Vraag 2

Erkent u het beeld dat de bankierseed als effectief middel op losse schroeven wordt gezet door de inhoud van het artikel? Zo nee, waarom niet?

Vraag 3

Kunt u aangeven welke sanctie er staat op het niet afleggen van de eed, terwijl het beroep van bankier wel wordt uitgeoefend?

Antwoord 1, 2 en 3

Het is aan banken om ervoor te zorgen dat iedereen die bij een bank werkzaam is, waaronder de top, een eed of belofte aflegt en naleeft. DNB en de AFM houden hierop (risicogeoriënteerd) toezicht. Indien hiertoe aanleiding bestaat, zullen de toezichthouders maatregelen treffen, zoals het opleggen van een last onder dwangsom of een boete. Bij bestuurders en commissarissen is de uiterste consequentie bij het niet afleggen dan wel niet naleven van de eed of belofte heenzending, waardoor ze hun functie niet langer kunnen uitoefenen.

Begin 20162 hebben DNB en de AFM onderzocht in hoeverre banken en verzekeraars het afleggen van de eed of belofte hebben georganiseerd en in hoeverre de eed of belofte daadwerkelijk is afgelegd.3 Hieruit kwam naar voren dat banken en verzekeraars veel aandacht besteden aan het goed inbedden van de bankierseed in hun organisatie en dat de eed of belofte kan bijdragen aan verdere bewustwording over de integriteit van de sector. Uit het onderzoek van de toezichthouders bleek dat banken en verzekeraars de invoering van de eed of belofte – ook voor de top – serieus hebben opgepakt en intern uitdrukkelijk aandacht besteden aan het belang, het nut en de noodzaak van het afleggen van de eed of belofte. Zo bereiden instellingen en hun medewerkers zich voor door informatieverstrekking, dialoogsessies, plenaire bijeenkomsten en teamsessies met leidinggevenden. De verdere inbedding van de eed of belofte wordt vaak gekoppeld aan een breder cultuur- en integriteitsprogramma, zo bleek verder uit het onderzoek van de toezichthouders.

Dat ook banken zelf zaken aandragen bij de Stichting Tuchtrecht Banken en deze leiden tot tuchtrechtelijke uitspraken is voor mij een indicatie dat de eed of belofte en het daaraan gekoppelde tuchtrecht bijdragen aan verdere normontwikkeling en bewustwording over de integriteit in de sector.

Vraag 4

Beschouwt u het aanbieden van veel te riskante financiële producten en zelfs het witwassen van illegaal geld om massaal winst te maken als je «functie integer en zorgvuldig» uitoefenen?

Vraag 5

Deelt u de mening dat het gedrag van bankiers niet bijdraagt aan «het vertrouwen in de financiële sector te behouden en bevorderen»?

Antwoord 4 en 5

Ik acht het aanbieden van veel te riskante financiële producten en het witwassen van illegaal geld uiterst ongewenst. Integriteit bij financiële ondernemingen moet niet alleen voorkomen dat de dienstverlening wordt gebruikt voor criminaliteit; het is ook een belangrijke voorwaarde voor het goed functioneren van een instelling en voor het vertrouwen in de sector. Het is primair aan de sector om vertrouwen te herstellen. Hiertoe moeten banken, zoals in mijn agenda financiële sector is aangegeven, ervoor zorgen dat ze stabiel, klantgericht en innovatief zijn en deze kernwaarden verankeren in hun cultuur. Daarvoor is het noodzakelijk dat de top het goede voorbeeld geeft. Zij moeten laten zien wat het betekent om een maatschappelijke antenne te hebben, wat klantgericht werken is en hoe er met wetten en regels moet worden omgegaan.

Vraag 6

Wat heeft u daadwerkelijk verbeterd aan de bankierseed en de Stichting Tuchtrecht Banken sinds de hierover gestelde Kamervragen?4 Hoe lang zijn de tekortkomingen in de toepassing van de bankierseed al bij u bekend?

Antwoord 6

In de beantwoording van de betreffende Kamervragen is aangegeven dat meldingen van consumenten die niet voor de Stichting Tuchtrecht Banken zijn gekomen in de regel voortkwamen uit een geschil met een bank (en de facto geen betrekking hadden op tuchtrechtelijk laakbaar handelen van een individuele medewerker waar het tuchtrecht voor bedoeld is). Voor dergelijke geschillen, waar veelal het beleid van de bank ter discussie staat, hebben consumenten andere mogelijkheden. Consumenten kunnen hiervoor bijvoorbeeld naar KiFiD (het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) of naar de burgerlijke rechter. Ik acht het van belang dat ook consumenten de Stichting Tuchtrecht Banken weten te vinden en dat zoveel mogelijk onduidelijkheid over de bevoegdheden van de stichting en de werking van het tuchtrecht worden weggenomen. De Stichting Tuchtrecht Banken en KiFiD hebben in dit kader afspraken gemaakt. De Stichting Tuchtrecht Banken vermeldt, indien daar aanleiding toe is, in afwijzingsbrieven dat de gedraging waar de melding betrekking op heeft zich leent voor de behandeling door KiFiD of de burgerlijke rechter. Omgekeerd is in het reglement van KiFiD opgenomen dat klachten die bij het KiFiD zijn ingediend die zien op tuchtrechtelijk laakbaar handelen worden doorgestuurd naar het relevante tuchtrechtelijke college. Daarnaast heeft de Stichting Tuchtrecht Banken ter ondersteuning van consumenten die een melding willen doen een checklist5 ontwikkeld die ingevuld moet worden voordat een melding daadwerkelijk wordt ingediend en waarmee vooraf reeds duidelijkheid wordt verschaft over de geschiktheid van de melding voor de Stichting Tuchtrecht Banken.

Vraag 7

Wat vindt u ervan dat zowel de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als De Nederlandsche Bank (DNB) het toezicht op het afleggen en naleven van de bankierseed de verantwoordelijkheid van banken zelf vindt? Bent u bereid het toezicht bij de AFM of DNB te leggen, nu blijkt dat de sector dit zelf niet afdoende doet? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 7

De eed of belofte maakt onderdeel uit van de integere en beheerste bedrijfsvoering. Volgens de systematiek van de Wet op het financieel toezicht is de integere en beheerste bedrijfsvoering een aangelegenheid – en daarmee primaire verantwoordelijkheid – van de financiële onderneming. Het is aan banken om ervoor te zorgen dat iedereen die werkzaam is bij een bank een eed of belofte aflegt en naleeft. DNB en de AFM houden hierop al risicogeoriënteerd toezicht en bij ministeriële regeling zijn nadere regels gesteld, maar de verdere invulling van de aflegging en naleving van de eed of belofte is aan de onderneming zelf. Zo kan de eed of belofte aangevuld worden met het oog op de specifieke activiteiten van de onderneming of de functie van de persoon. Deze flexibele benadering bevordert de betrokkenheid van de onderneming en de medewerker bij de eed of belofte en daarmee ook de effectiviteit. Ik zie geen aanleiding hierin verandering te brengen. Dit geldt temeer nu een cultuurverandering niet alleen met wet- en regelgeving bevorderd kan worden. Integendeel, een gezonde cultuur moet juist komen vanuit de sector zelf.

Vraag 8

Erkent u dat het funest is voor het vertrouwen in de financiële sector als bankiers en topbestuurders van banken zich niet aan de wet houden?

Antwoord 8

Het is evident dat wet- en regelgeving moeten worden nageleefd en dat situaties waarin dat niet gebeurt het vertrouwen in de financiële sector schaden. Voor herstel van vertrouwen in de sector is van belang dat de sector laat zien dat zij haar speciale maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden serieus neemt. Financiële ondernemingen moeten hun klanten en de samenleving vakkundig en fatsoenlijk bedienen. Ze moeten hierbij niet alleen naar de letter van wet- en regelgeving handelen, maar ook zelf verbetermogelijkheden onderkennen, initiatieven ontplooien die overtuigend tegemoetkomen aan maatschappelijke verwachtingen en hierover verantwoording afleggen.

Vraag 9

Erkent u tevens dat er door slecht of ontbrekend toezicht en de grote waarschijnlijkheid om niet persoonlijk vervolgd te worden door het niet naleven van wetten er een situatie ontstaat die zich kenschetst als «de kat op het spek binden»? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 9

In Nederland zijn diverse mogelijkheden om financiële ondernemingen en personen werkzaam in de financiële sector aan te spreken ingeval van niet-naleving van wet- en regelgeving. Zo zien DNB en de AFM toe op de naleving van bestuursrechtelijke wet- en regelgeving en zullen zij – indien daartoe aanleiding bestaat – (handhavings)maatregelen treffen. Ook het civiele recht biedt mogelijkheden om de financiële sector via de burgerlijke rechter of KiFiD aan te spreken. Zo kan een consument schadevergoeding vorderen in geval van bijvoorbeeld schending van de (civielrechtelijke) zorgplicht. Daarnaast geldt het strafrecht voor iedereen die werkzaam is in de financiële sector. Tot slot kunnen bankmedewerkers ook tuchtrechtelijk aangesproken worden ingeval van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.


X Noot
1

Vermond, B. «Gezworen Vijanden», Quote, 20 november 2018; ook via https://blendle.com/item/bnl-quote-20181120-f913635759f

X Noot
2

De eed of belofte is ingevoerd per 1 april 2015 en moest voor bestaande medewerkers uiterlijk 1 april 2016 zijn afgelegd. Nieuwe medewerkers dienen binnen 3 maanden na indiensttreding een eed of belofte af te leggen.

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2286

Naar boven