Vragen van de leden Leijten en Jasper vanDijk (beiden SP) aan de Minister van Financiën over het bericht «Koopkrachtplaatje middeninkomens klopt niet» (ingezonden 22 november 2018).

Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën) mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 21 december 2018).

Vraag 1

Wat is uw reactie op de uitspraak van voorzitter Reinier Castelein van vakbond De Unie dat de koopkrachtplaatjes «voor geen meter» kloppen? Kunt u uw antwoord toelichten?1

Antwoord 1

Ik deel de mening van de heer Castelein niet. Met behulp van de koopkrachtplaatjes proberen we een zo getrouw mogelijk beeld te geven van hoe de combinatie van beleid en verwachte economische ontwikkeling uitpakt voor verschillende groepen huishoudens. Daarbij wordt er gebruik gemaakt van de meest recente cijfers beschikbaar van het CPB. Gegeven de beschikbare informatie zijn de gepresenteerde ramingen de beste inschatting die op dat moment gemaakt kunnen worden. Het resultaat kan hiervan afwijken.

Vraag 2

Klopt het volgens u dat de uitgaven voor middeninkomens vanuit allerlei hoeken stijgen en zij er uiteindelijk op achteruit gaan in plaats van op vooruit? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 2

Nee. Het klopt dat de lasten volgend jaar stijgen door bijvoorbeeld de verhoging van het lage btw-tarief en de stijging van de energiebelasting. Maar daar staat een grotere lastenverlichting in de inkomstenbelasting tegenover. Onder de streep houdt het overgrote gedeelte van de huishoudens daardoor volgend jaar meer over in de portemonnee.

Vraag 3

Hebt u een beeld van de ontwikkeling van de lokale lasten, die volgens de heer Castelein een oorzaak zijn van het feit dat middeninkomens amper hebben geprofiteerd van het economisch herstel? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken teneinde een goed beeld te kunnen vormen van de besteedbare inkomens van huishoudens?

Antwoord 3

Het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) verricht onderzoek naar de economische en financiële aspecten van decentrale overheden. Zij publiceren jaarlijks overzichten van de lokale lasten. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de atlas van de lokale lasten 2018 dat de gemiddelde totale decentrale lasten (gemeentelijk, waterschappen en provinciaal) voor huurders op € 870 liggen en voor kopers op € 1.312. De gemiddelde jaarlijkse stijging van de totale decentrale lasten van 2017 op 2018 bedraagt 0,2% (€ 1,43) voor huurders en 0,8% (€ 10,44) voor kopers. De decentrale lasten maken een relatief klein deel uit van de totale lasten van huishoudens. Komend jaar alleen krijgen huishoudens gemiddeld 1,5% meer te besteden. Dat komt neer op € 500.

Het CPB heeft in de MEV geconstateerd dat de grootste oorzaken voor het achterblijvende beschikbare inkomen liggen in het effect van premies en belastingen en de achterblijvende loonontwikkeling. Juist over de loongroei heeft het CPB recent een onderzoek gepubliceerd. Het CPB heeft laten zien dat de gematigde loonontwikkeling voor een belangrijk deel te verklaren valt door de lagere groei van de arbeidsproductiviteit. We zien namelijk al enkele decennia dat de groei van de productiviteit, zowel in Nederland als internationaal, afneemt. Waarom de productiviteit minder snel groeit, blijft nog onduidelijk en dus nog een openstaande vraag waarvoor nader onderzoek nodig is.

Vraag 4

Hoe heeft het besteedbare inkomen van Nederlandse huishoudens zich ontwikkeld in de periode 2008–2018? Hoe heeft het besteedbare inkomen van huishoudens in andere EU-lidstaten zich ontwikkeld? Kunt u een totaaloverzicht verschaffen?

Antwoord 4

Onderstaande tabel 1 geeft inzicht in de ontwikkeling van het gestandaardiseerd mediane netto-inkomen van huishoudens in Nederland en de andere EU-28-lidstaten. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens van Eurostat ter bevordering van de onderlinge vergelijkbaarheid van de gegevens.

Tabel 1: gestandaardiseerd reëel mediaan netto inkomen (€)

in euro

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Luxemburg

34.762

35.710

35.360

34.305

33.588

33.553

34.341

35.270

33.824

35.342

Denemarken

26.485

27.174

27.282

27.892

27.486

27.600

27.917

28.364

28.659

29.063

Zweden

21.785

21.639

19.616

22.081

24.105

25.644

26.034

25.306

24.918

24.651

Oostenrijk

21.988

23.092

23.361

22.992

22.775

22.576

23.398

23.260

23.466

23.980

Finland

22.521

23.468

23.504

23.256

23.447

23.517

23.664

23.763

23.558

23.696

Nederland

21.614

22.101

22.045

21.533

21.200

20.945

20.935

21.294

22.720

23.238

België

19.992

21.457

21.129

20.960

20.762

21.740

21.833

21.690

21.905

21.895

Frankrijk

20.467

21.265

21.223

20.795

20.955

21.060

21.225

21.415

21.653

21.775

Duitsland

19.917

20.180

20.166

19.940

20.094

19.723

19.732

20.644

21.178

21.455

Eurozone

17.897

18.377

18.273

17.759

17.592

17.341

17.387

17.745

18.186

18.339

Italië

17.301

17.130

17.240

16.759

16.239

15.780

15.775

15.846

16.263

16.330

EU28

16.254

16.318

16.051

15.692

15.786

15.530

15.802

16.163

16.520

16.043

Cyprus

17.314

17.745

17.015

17.266

16.685

15.586

14.177

13.793

14.193

14.577

Malta

11.331

11.676

11.368

11.543

11.787

12.330

12.937

13.493

13.451

14.187

Spanje

15.110

16.048

15.524

14.369

13.960

13.412

13.186

13.352

13.732

13.971

Slovenië

11.945

12.900

12.504

12.524

12.307

11.805

11.818

12.332

12.346

12.537

Estland

6.484

7.252

6.511

6.062

6.213

6.619

7.215

7.882

8.578

8.986

Portugal

8.786

8.991

9.309

8.711

8.388

8.206

8.270

8.435

8.726

8.876

Tsjechië

6.668

7.973

7.622

7.876

7.950

7.748

7.637

7.423

7.784

8.033

Griekenland

11.545

12.161

12.051

10.732

9.147

8.169

7.596

7.527

7.502

7.524

Slowakije

5.310

6.228

6.671

6.608

6.997

6.707

6.785

6.930

6.985

7.119

Letland

5.187

5.690

4.828

4.330

4.500

4.705

5.221

5.840

6.368

6.415

Kroatië

   

6.278

5.898

5.500

5.076

5.211

5.453

5.762

6.169

Polen

4.786

5.637

4.749

5.225

5.067

5.143

5.302

5.560

5.917

5.878

Litouwen

4.687

5.162

4.356

4.008

4.368

4.677

4.788

5.180

5.606

5.875

Hongarije

5.358

5.547

4.740

4.832

4.780

4.453

4.515

4.567

4.751

4.855

Bulgarije

2.381

3.015

3.121

2.913

2.794

2.847

3.285

3.332

3.189

3.593

Roemenië

2.495

2.626

2.321

2.250

2.135

2.038

2.149

2.315

2.474

2.742

Ierland

23.111

22.950

21.322

20.253

19.907

19.916

20.169

21.689

22.452

 

Verenigd Koninkrijk

22.156

18.783

19.134

18.347

19.946

18.979

20.528

21.029

20.989

 

Bron: Eurostat, bewerking SZW.

Het gestandaardiseerd mediane netto-inkomen van Nederland ligt boven het gemiddelde van de EU28 en de Eurozone.

In tabel 2 is de ontwikkeling van het gestandaardiseerd mediane netto-inkomen sinds 2008 weergegeven (2008=100%). Hieruit blijkt dat deze inkomensmaatstaf in Nederland zich sterker heeft ontwikkeld sinds 2008 dan het gemiddelde van EU28 en de Eurozone.

Tabel 2: Ontwikkeling gestandaardiseerd reëel mediaan netto inkomen
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

EU28

100%

100%

99%

97%

97%

96%

97%

99%

102%

99%

Eurozone

100%

103%

102%

99%

98%

97%

97%

99%

102%

102%

Nederland

100%

102%

102%

100%

98%

97%

97%

99%

105%

108%

Bron: Eurostat, bewerking SZW

Vraag 5

Zegt het gegeven dat veel mensen die bij de voedselbank komen tot de zogenaamde middengroep behoren u ook dat de koopkracht van deze huishoudens hoognodig toe is aan een forse stijging? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 5

Het kabinet is van mening dat de koopkracht over de hele linie een stijging behoeft. Daarom is in het regeerakkoord een flinke lastenverlichting afgesproken. De belastingtarieven worden verlaagd en de heffingskortingen gaan omhoog. Het kabinet zet daarbij vooral in om de koopkracht van werkenden te ondersteunen, maar ook uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden hebben voordeel van de maatregelen. De voorspellingen voor de koopkrachtontwikkeling voor 2019 zijn voor alle groepen erg positief.

Vraag 6

Wat vindt u ervan dat de ontwikkeling van het inkomen, volgens het Centraal Planbureau (CPB), bijna 13%-punt is achtergebleven bij de ontwikkeling van de economie? Welke verklaring hebt u daarvoor? Hoe gaat u ervoor zorgen dat een groter deel van de groei naar huishoudens gaat?2

Antwoord 6

Het CPB heeft in de MEV geconstateerd dat de grootste oorzaken voor het achterblijvende beschikbare inkomen liggen in het effect van premies en belastingen en de achterblijvende loonontwikkeling. Juist over de loongroei heeft het CPB recent een onderzoek gepubliceerd. Het CPB heeft laten zien dat de gematigde loonontwikkeling voor een belangrijk deel te verklaren valt door de lagere groei van de arbeidsproductiviteit. We zien namelijk al enkele decennia dat de groei van de productiviteit, zowel in Nederland als internationaal, afneemt.

In het laatste Centraal Economisch Plan (CEP 2018, pagina3 heeft het CPB wel aangegeven dat in 2018 en 2019 een groter deel van het nationaal inkomen naar werknemers en gezinnen gaat. Vooral huishoudens profiteren van de groei van het nationaal inkomen. Enerzijds krijgen huishoudens direct meer te besteden, mede als gevolg van de lastenverlichting door het kabinet, en anderzijds profiteren zij van overheidsuitgaven, bijvoorbeeld aan zorg. Van de in het CEP geraamde groei van het nationaal inkomen van 3,2% in 2018/2019 gaat 2%-punt naar huishoudens.

Vraag 7

Hebt u kennisgenomen van het artikel «Acht redenen waarom de lonen achterblijven»?4 Kunt u aangeven of u dezelfde oorzaken ziet voor de achterblijvende lonen?

Antwoord 7

Ja.

Het artikel stelt dat de lonen minder hard stijgen dan de daling van de werkloosheid doet vermoeden, maar dat het werkloosheidspercentage wellicht een minder goede indicator van krapte is dan voorheen. Ondanks de daling van de werkloosheid, is het inderdaad mogelijk dat er nog veel potentieel in de arbeidsmarkt zit.5 Hoewel de arbeidsparticipatie na de crisis grotendeels is hersteld, blijven er nog een aantal groepen achter. Ook zijn er werkenden die graag meer uren willen werken. Wel neemt de krapte op de arbeidsmarkt volgens verschillende indicatoren toe.6

Naast de mogelijke overschatting van krapte op de arbeidsmarkt, worden in het artikel ook technologische ontwikkeling en globalisering genoemd als verklaringen van de huidige loonontwikkeling. Ook in de wetenschappelijke literatuur worden deze mondiale trends vaak genoemd als verklarende factoren. Het is echter moeilijk vast te stellen wat de bijdrage van deze factoren is. In het recente onderzoek naar de loonontwikkeling (zie ook antwoord7 heeft het CPB niet vast kunnen stellen óf en in hoeverre deze trends van invloed zijn op de loongroei.

Naast deze trends kan flexibilisering van de arbeidsmarkt in Nederland een rol spelen. Volgens het CPB zorgt de flexibele schil er in Nederland voor dat de loongroei minder afneemt in een recessie, maar ook minder toeneemt in een economische opgang. Daarnaast kan meespelen dat een toename van flexibele arbeid de prioriteiten in cao-onderhandelingen verschuift.

Overigens wijst het CPB, in tegenstelling tot het artikel, juist naar de arbeidsproductiviteit als belangrijkste verklaring van de beperkte loongroei. Het kabinet zal daarom de komende tijd onderzoeken op welke manier overheidsbeleid kan bijdragen aan het vergroten van de arbeidsproductiviteit in de beantwoording van de motie-Wiersma/Bruins (35 000 XV, nr.8.

Vraag 8

Welke verklaring hebt u voor het feit dat de gemiddelde reële loonsverhoging in 2019 slechts 0,7% bedraagt en daarmee nog onder die van 2018 komt te liggen?9

Antwoord 8

Uit de cijfers in de meest recente MEV blijkt dat de gemiddelde reële loonstijging in 2019 wel degelijk hoger ligt dan in 2018, zie tabel 3.

Tabel 3:
 

2018

2019

Contractloonstijging (markt)

2,0%

3,0%

Inflatie (CPI)

1,6%

2,4%

Reële contractloonstijging

0,4%

0,6%

Bron: MEV 2019, CPB

Door de aantrekkende economie vinden meer mensen een baan, maar neemt ook de inflatie toe. De hogere (nominale) loonstijging wordt ten dele door de hogere inflatie tenietgedaan. Naast de reële contractloonstijging wordt het positieve koopkrachtbeeld voor komend jaar ook beïnvloed door de lastenverlichting in de inkomstenbelasting.

Vraag 9

Kunt u aangeven welke loonstijging het CPB raamde ten tijde van de Macro Economische Verkenning (MEV) 2019? In hoeverre klopt deze veronderstelling nog?10

Antwoord 9

Zoals ook uit het antwoord op vraag 8 blijkt wordt door het CPB in de MEV 2019 voor het jaar 2019 een (nominale) loonstijging van 3% voorzien. Dit is het meest recente cijfer beschikbaar. Op woensdag 19 december verschijnt de decemberraming van het CPB.

Vraag 10, 11 en 12

Gaat het kabinet zich net zo hard inzetten voor een forse verhoging van de besteedbare inkomens van gewone huishoudens als voor de enorme verlaging van de winstbelasting voor multinationals? Kunt u uw antwoord toelichten?

Hoe verklaart u dat in de periode 2002–2017, terwijl het bbp fors steeg, het reëel beschikbaar inkomen per capita daalde? Heeft dit te maken met een eenzijdige blik op verlaging van de staatsschuld en belastingverlagingen voor multinationals of liggen hier andere oorzaken aan ten grondslag? Kunt u uw antwoord toelichten?11

Wat gaat u doen om de trend, zoals beschreven in vraag 11, te keren?

Antwoord 10, 11 en 12

Het CPB concludeert in de MEV2019 dat het beschikbaar inkomen tussen 2002 en 2017 is toegenomen met 2% en daarmee is achtergebleven bij de economische groei. Volgens het CPB wordt dit onder meer veroorzaakt door het achterblijven van de loongroei bij de productiviteitsgroei en de ontwikkeling van de belastingen en premies. Wat betreft het achterblijven van de loongroei bij de groei van de productiviteit laat internationaal onderzoek zien dat dit mogelijk te maken heeft met de globalisering en technologische ontwikkelingen. Het CPB kan echter niet eenduidig vaststellen of deze ontwikkeling de lonen per saldo positief of negatief beïnvloeden. Daarnaast heeft een toegenomen belasting en -premiedruk sinds 2002 geleid tot een lagere groei van het beschikbaar inkomen. Deels kan dit worden verklaard door de toegenomen vergrijzing. Ook is het belangrijk om te beseffen dat belastingen ook worden ingezet voor zaken die huishoudens ten goede komen, zoals goede zorg en onderwijs. Met andere woorden, een deel van de welvaartsgroei is uitgegeven aan publieke consumptie.

De maatregelen van dit kabinet leiden deze kabinetsperiode tot een lastenverlichting van € 6,5 mld ten opzichte van het basispad. Het overgrote deel van deze lastenverlichting slaat neer bij burgers, en de maatregelen van het kabinet dragen daarmee positief bij aan de ontwikkeling van het beschikbaar inkomen van huishoudens. Daarnaast is het zo dat de vpb-tarieven worden verlaagd, maar hier staan grondslagverbredingen tegenover die voor het overgrote deel neerslaan bij het grootbedrijf.

Hoewel de groei van het beschikbaar inkomen tussen 2002 en 2017 inderdaad relatief gematigd is geweest, is de verwachting dat het inkomen van huishoudens dit en volgend jaar sterker groeit. Het CPB verwacht dat het reëel beschikbaar inkomen met 3% toeneemt in 2018 en met 2,1% toeneemt in 2019.

Naar boven