Vragen van de leden Groothuizen, Verhoeven en Den Boer (allen D66) aan de Minister
van Justitie en Veiligheid over het bericht «Burger ingezet bij opsporing» (ingezonden
22 november 2017).
Mededeling van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 14 december
2017).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Burger ingezet bij opsporing»?1
Vraag 2
Is de nieuwe aanwijzing aangaande opsporingsberichtgeving van het openbaar ministerie
(OM) aan u voorgelegd?
Vraag 3
Hoe duidt u de toevoeging aan de aanwijzing inhoudende dat nu ook ter voorkoming van
ernstige strafbare feiten de identiteit van een persoon verspreid mag worden wanneer
de opsporingsberichtgeving gericht is op het voorkomen van een misdrijf, waarmee een
ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor ernstig gevaar voor personen
of goederen kan ontstaan?
Vraag 4
Kunt u specificeren in welke gevallen er ernstig gevaar voor personen of goederen
ontstaat? Kunt u specificeren wanneer berichtgeving dringend noodzakelijk is voor
de opsporing?
Vraag 5
In hoeverre kunt u garanderen dat het OM bij de implementatie van deze aanwijzing
het principe van subsidiariteit waarborgt? Kunt u garanderen dat slechts in een uiterst
geval opsporingsberichtgeving inzetten ter voorkoming van strafbare feiten?
Vraag 6
Constaterende dat aan de aanwijzing wordt toegevoegd dat ook onder meer slachtoffers
herkenbaar in beeld kunnen worden gebracht, hoe zwaar weegt het in dergelijke gevallen
mee wanneer het slachtoffer niet wil dat hij of zij herkenbaar in beeld wordt gebracht?
In welke gevallen zal dit toch worden gedaan? Zo ja, waarom?
Vraag 7
Waarom is er bij het in beeld brengen van niet-verdachten – zoals slachtoffers en
getuigen – gekozen voor toestemming van de officier van justitie, en niet van de hoofdofficier
van justitie zoals bij voorkoming van ernstige strafbare feiten het geval is, te meer
omdat het hier gaat om mensen die niet veroordeeld zijn of verdacht worden van een
strafbaar feit?
Vraag 8
Constaterende dat in de aanwijzing gesteld wordt dat «overschrijding van de grenzen
een verzuim kan opleveren in de zin van artikel 359a Sv» en dus rechtsgevolgen kan
hebben, deelt u de mening dat dit niet van betekenis is voor opsporingsberichtgeving
als het niet-verdachten betreft?
Vraag 9
Wat zijn de mogelijkheden voor getuigen, slachtoffers of andere niet-verdachten als
zij voor- of achteraf bezwaar willen maken tegen de opsporingsberichtgeving waarin
zij herkenbaar in beeld zijn of worden gebracht?
Vraag 10
Op welke manier houdt u toezicht op de naleving van deze aanwijzing door OM en politie
als het gaat om de vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit
en doelmatigheid?
Vraag 11
Waarom is door het OM besloten om de hoofdofficier de mogelijkheid te geven de uitvoering
van de opsporingsberichtgeving te beleggen bij de persofficier? Waarom is er niet
enkel gekozen voor delegatie naar de rechercheofficier, die bij uitstek is toegerust
om complexe afwegingen te maken?
Vraag 12
Kunt u uiteenzetten op welke wijze deze aanwijzing voldoet aan de kaders gesteld in
de jurisprudentie van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens?
Vraag 13
Kunt u ieder jaar verslag uitbrengen aan de Kamer over het aantal keer en in welke
situaties deze aanwijzing wordt toegepast?
Mededeling
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het leden Groothuizen, Verhoeven
en Den Boer (allen D66) van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over
het bericht «Burger ingezet bij opsporing» (ingezonden 22 november 2017) niet binnen
de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde
informatie is ontvangen.
Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
X Noot
1De Telegraaf, 20/11/2017, «Burger ingezet bij opsporing»