Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Minister van Financiën over het bedrog van Intertrust (ingezonden 15 september 2017).

Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën) (ontvangen 16 november 2017) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 261.

Vraag 1

Wat is uw oordeel over het feit dat Intertrust jarenlang, tot rechtszaken aan toe, heeft gelogen over de herkomst van vermogen?1

Vraag 2

Verbaast het u dat het trustkantoor, dat geld verdient met het beheren c.q. anonimiseren van vermogen, tot in de rechtbank liegt over de herkomst van dat vermogen teneinde een erfgenaam te benadelen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Vraag 3

Acht u een trustkantoor, dat liegt in rechtszaken over de herkomst van vermogen, geschikt haar diensten te blijven uitoefenen? Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u doen teneinde te voorkomen dat Intertrust deze diensten blijft uitvoeren?

Vraag 5

Is het mogelijk de verantwoordelijken voor het versluieren van het vermogen – zowel voor de erfgenaam als voor verschillende rechtbanken – te achterhalen? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze verantwoordelijken te weren van trustactiviteiten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 1, 2, 3 en 5

Het vonnis dat in het FD wordt aangehaald is gewezen door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De rechtszaak betreft de bedrijven Intertrust Services (Liechtenstein) Trust REG., Stichting Monte Cristo (Curaçao) en Capital Support Bewind en Executele B.V. (Nederland). Deze drie entiteiten beschikken niet over een vergunning op grond van de Nederlandse Wet toezicht trustkantoren (Wtt), zo blijkt uit het openbaar register van De Nederlandsche Bank (DNB). Een aantal rechtspersonen met de naam Intertrust is in dit register ingeschreven, maar het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao betreft andere bedrijven.

Wanneer een rechtbank een «oneerlijke proceshouding» van een Nederlandse vergunninghoudende entiteit onherroepelijk vaststelt, is dat voor DNB in principe voldoende aanleiding om een onderzoek naar deze entiteit te starten, zo heb ik van DNB begrepen. In zo’n geval zou een dergelijk onderzoek zich waarschijnlijk in eerste plaats richten op de betrouwbaarheid en geschiktheid van de beleidsbepalers van de betrokken Nederlandse vergunninghoudende entiteit.

Vraag 4

Heeft het vonnis waarin de door Intertrust – aan de rechtbank – verstrekte informatie als onwaar wordt betitelt, gevolgen voor de door De Nederlandsche Bank verstrekte vergunning die Intertrust heeft? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

De drie in de rechtszaak op Curaçao betrokken entiteiten zijn niet als trustkantoor actief in Nederland en beschikken niet over een vergunning op grond van de Wtt. Intrekking van een Wtt-vergunning door DNB is dan ook niet aan de orde.

Vraag 6

Acht u het versluieren van vermogen een legitiem verdienmodel? Kunt u uw antwoord toelichten?

Vraag 7

Welke legitieme en te rechtvaardigen redenen bestaan er voor belastingplichtigen om vermogen, via vaak ingewikkelde en voor autoriteiten moeilijk te doorgronden structuren, offshore te plaatsen? Kunt u een zo uitputtend mogelijke lijst van redenen verstrekken en ook mogelijke binnenlandse alternatieven voor de buitenlandroute?

Vraag 8

Wat is uw oordeel over uitlatingen van medewerkers van de Belastingdienst die, tijdens hun verhoor door de Parlementaire Ondervragingscommissie fiscale constructies, aangaven dat wanneer gebruik wordt gemaakt van een offshore constructie waarin een trustkantoor voorkomt, er in hun ogen sprake is van een zogenoemde «rode vlag»; een signaal van een reëel risico op illegale praktijken als belastingontduiking oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 6, 7 en 8

De Belastingdienst hanteert in het toezicht verschillende handhavingsinstrumenten en past deze risicogericht toe. Hierbij worden allerlei signalen in overweging genomen. Het signaal dat door middel van een trustkantoor immateriële activa offshore wordt gestald, betreft een signaal dat door de Belastingdienst wordt gezien als een hoog risico (zogenoemde «rode vlag»). De Belastingdienst heeft verscherpte aandacht voor deze problematiek. De bestrijding van het ontgaan van belastingen door middel van belastingbesparende constructies gebeurt onder andere door de Coördinatiegroep Constructiebestrijding van de Belastingdienst.

De ervaring die is opgedaan tijdens onderzoeken naar situaties waarbij vermogen is verplaatst naar het buitenland leert dat niet in alle gevallen sprake is van het ontgaan van belastingen. Redenen die door belastingplichtigen worden genoemd voor het plaatsen van vermogen in het buitenland zijn onder meer:

  • het bundelen van (familie)vermogen;

  • het voorkomen van versnippering van (familie)vermogen in geval van bijvoorbeeld overlijden, echtscheiding of conflicten;

  • het gebruik van een trust (niet zijnde een trustkantoor) als alternatief voor een testament, om (erf)opvolging van internationaal georiënteerde families te regelen;

  • het versterken van de zeggenschap van personen in een bedrijf;

  • het voorkomen dat familievermogen onnodig wordt uitgeven terwijl dit geld bijvoorbeeld nodig is voor investeringen in een bedrijf;

  • het voorkomen dat kinderen bekend raken met hun rijkdom;

  • het voorkomen dat derden (bijvoorbeeld media, criminelen) bekend raken met de vermogenspositie van bepaalde personen;

  • het veiligstellen van vermogen in conflictgebieden;

  • het veiligstellen van vermogen uit vrees voor nationalisatie van privéeigendom.

De achtergrond is verschillend van aard: de eerste drie hiervoor genoemde redenen houden verband met het erfrecht. Hiervoor wordt vaak gebruik gemaakt van de rechtsfiguur trust of een daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtsfiguur omdat het Nederlandse recht geen volwaardig alternatief hiervoor kent. Bij een trust wordt vermogen afgezonderd en wordt de trustee de eigenaar van het afgezonderde vermogen terwijl dit vermogen geen deel uitmaakt van zijn eigen vermogen en dus bijvoorbeeld niet vatbaar is voor het verhaal van schuldeisers van de trustee. De Nederlandse rechtsvorm die de trust het dichtst benadert, is de stichting. Echter, een Nederlandse stichting mag in tegenstelling tot de trust geen uitkeringen doen. Het uitkeringsverbod vormt een wezenlijke belemmering om de stichting te gebruiken als alternatief voor de trust. Bij gebruik van een trust, of een daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtsfiguur, hoeft geen sprake te zijn van ontgaan van belasting. De Nederlandse belastingwetgeving kent specifieke bepalingen omtrent dergelijke rechtsfiguren. Die bepalingen zijn ook van belang in het kader van het toezicht door de Belastingdienst.

Redenen als het voorkomen dat kinderen bekend raken met hun rijkdom of het vermogen uitgeven hebben een ander karakter. In dergelijke gevallen is het ook mogelijk om dit binnen een Nederlands context te realiseren. Wel is het zo dat betrokkenen vrij zijn om hierin hun eigen keuzes te maken.

De laatste twee genoemde redenen, het veiligstellen van vermogen in conflictgebieden of het veiligstellen van vermogen uit vrees voor nationalisatie zullen zich niet snel voordoen in een geheel Nederlandse context.

Naar boven