Vragen van de leden Wilders en De Roon (beiden PVV) aan de Minister van Buitenlandse
Zaken over de OIC-veroordeling van een cartoonwedstrijd in Nederland (ingezonden 25 juli
2018).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 30 augustus 2018).
Vraag 1
Bent u bekend met de veroordeling door de Organization of Islamic Cooperation (OIC)
van de in Nederland geplande Mohammed cartoonwedstrijd?1
Vraag 2
Vindt u het normaal dat de OIC, een organisatie die vooral bestaat uit onvrije islamitische
landen waar men nog nooit gehoord heeft van het concept vrijheid van meningsuiting,
zich bemoeit met de manier waarop in Nederland de vrijheid van meningsuiting wordt
uitgeoefend?
Antwoord 2
De vrijheid van meningsuiting is een groot goed, dat nationaal en internationaal bescherming
verdient. Een vruchtbaar maatschappelijk debat vereist dat kritiek op elkaars opvattingen
mogelijk is. De vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen, ook voor de OIC.
Vraag 3
Wat vindt u van artikel 22 (a) van de door de OIC aangenomen zogenaamde «Cairo Verklaring
van de Mensenrechten in de Islam», waarin staat dat meningen alleen geuit mogen worden
indien zij in overeenstemming zijn met de sharia?
Antwoord 3
Nederland is geen lid van de OIC en heeft de Cairo Verklaring van de Mensenrechten
in de Islam niet onderschreven. De Cairo Verklaring staat op gespannen voet met delen
uit de «Universele Verklaring van de Rechten van de Mens». In Nederland gelden de
basiswaarden en grondprincipes van de democratische rechtsstaat, en het recht op vrijheid
van meningsuiting wordt beschermd in de Nederlandse Grondwet.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de sharia verwerpelijk en barbaars is en haaks staat op vrijheid?
Deelt u de mening dat landen die de sharia koesteren, net als organisaties die dat
doen, zoals de OIC, niet serieus dienen te worden genomen en krachtig moeten worden
bestreden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Schendingen van mensenrechten zoals de vrijheid van meningsuiting keur ik af. Ik deel
de mening niet dat OIC-landen niet serieus dienen te worden genomen. Nederland is
voorstander van een vrij en open maatschappelijk debat, ook op internationaal niveau.
Nederland is geen lid van de OIC, maar onderhoudt wel relaties met de lidstaten van
de OIC en heeft veel (wederzijdse) belangen met lidstaten van de OIC. Voor het vinden
van oplossingen over vraagstukken als migratie, veiligheid en de bestrijding terrorisme
is samenwerking met de OIC-landen van groot belang.
Vraag 5
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting, zoals wij die in Nederland kennen,
nooit beperkt mag worden door de achterlijke sharia, ook en juist als dit betekent
dat wij iets doen wat de sharia verbiedt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst behoren tot de kernwaarden
van onze samenleving. Deze vrijheden worden alleen begrensd door de Nederlandse en
Europese wetgeving. Wanneer sprake is van spanning tussen deze twee vrijheden, is
het aan de rechter – niet aan het Kabinet – om te beoordelen of er sprake is van een
overtreding van de wet. Islamitische wetgeving buiten de kaders van de Nederlandse
rechtsorde is in de Nederlandse juridische context niet van toepassing.
Vraag 6
Bent u bereid in de strengste bewoordingen duidelijk te maken aan deze sharia-club
genaamd OIC en aan al haar lidstaten dat Nederland geen sharia-staat is maar een vrij
land in tegenstelling tot de OIC-landen, dat Nederland de sharia ten strengste veroordeelt
en dat Nederland maling heeft aan inmengende verklaringen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Nederland is voorstander van een vrij en open maatschappelijk debat, ook op internationaal
niveau. Het staat de OIC vrij om zich openbaar uit te spreken in dit debat. Ik heb
de Secretaris-Generaal van de OIC, die de zorgen van zijn organisatie over de cartoon
wedstrijd bij mij kenbaar maakte, geïnformeerd dat religieuze diversiteit en respect
voor ieders levensovertuiging de kern is van ons beleid, dat de vrijheid van meningsuiting
en de vrijheid van godsdienst tot de kernwaarden van onze samenleving behoren, dat
deze alleen worden begrensd door de Nederlandse en Europese wetgeving en dat wanneer
sprake is van spanning tussen deze twee vrijheden, het aan de rechter – niet de regering
– is om te beoordelen of er sprake is van een overtreding van de wet. Ook heb ik hem
geïnformeerd dat de Nederlandse regering geen enkele bemoeienis heeft met deze wedstrijd
en dat dit een initiatief is van een individueel lid van het parlement.