Vragen van de leden Van Nispen en Leijten (beiden SP) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en van Financiën over de sterke rechtspositie van banken in het geval van insolventie (ingezonden 29 juni 2018).

Mededeling van Minister Dekker (Rechtsbescherming) mede namens Minister van Financiën (ontvangen 23 juli 2018).

Vraag 1

Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over de sterke rechtspositie van banken in het geval van insolventie, het nadeel dat andere schuldeisers daardoor ondervinden en de onwenselijkheid daarvan?1

Vraag 2

Klopt het dat bij de invoering van het (Nieuw) Burgerlijk Wetboek in 1992 op het gebied van zekerheden een nieuw systeem werd geïntroduceerd, dat beoogde een balans te vinden tussen enerzijds het gewenste gemak waarmee banken zekerheden konden bedingen en anderzijds te waarborgen dat er voor de overige schuldeisers ook nog iets zou overblijven? Kunt u uiteenzetten hoe die balans in die tijd werd ingevuld en wat er sindsdien veranderd is aan zowel de rechtspositie van banken als de rechtspositie van de andere schuldeisers in het geval van insolventie?

Vraag 3

Is er door de groep vertegenwoordigers uit de faillissementspraktijk in juni 2017 ook gesproken over de manier waarop de genoemde balans in de rechtspositie bij insolventie op dit moment in de praktijk uitwerkt en de wenselijkheid daarvan?2 Zo nee, waarom niet en in hoeverre wordt hier nog over gesproken? Zo ja, wat was daar de uitkomst van?

Vraag 4

Op welke wijze wordt door de klankbordgroep binnen het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht gekeken naar de positie van de verschillende betrokkenen bij een faillissement?3 Wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar het verhaalspercentage van 89,3 procent dat genoemd is door professor Kortmann (destijds verbonden aan de Radboud Universiteit) en de economische effecten en wenselijkheid daarvan? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog bereid hier onderzoek naar te doen, zodat de wetgever goed kan beoordelen of er nog steeds sprake is van een wenselijke balans in de rechtspositie van de verschillende schuldeisers in het geval van insolventie?

Vraag 5

Wat vindt u ervan dat banken met zekerheden in Nederland bijna 90 procent van hun vordering terugkrijgen bij een faillissement?4 Is dit een wenselijk percentage? Kunt u uw antwoord toelichten?

Vraag 6

Tot welk verhaalpercentage gaat het argument op dat kredieten alleen ruimer kunnen worden verleend door de zekerheidsrechten die banken kunnen vestigen?5 Welke (wetenschappelijk onderbouwde) bewijzen hebt u daarvoor?

Vraag 7

Klopt het dat door verschillende (proef)processen tot aan de Hoge Raad de positie van banken alleen maar is versterkt en de positie van de gezamenlijke schuldeisers alleen maar is verzwakt6, omdat de wet daarvoor de mogelijkheid biedt? Wat is uw oordeel over deze ontwikkeling? Was dit de bedoeling van de wetgeving, mede gezien de historie van de totstandkoming hiervan? Waarom trekt u de verhouding niet recht tot meer normale proporties?

Vraag 8

Wat vindt u van de truc die banken rond 2009 hebben bedacht, namelijk de zogeheten verzamelpandakte in combinatie met een onherroepelijke volmacht, waarmee ze grip konden krijgen op alle toekomstige geldstromen van een ondernemer?7 In hoeverre vindt u het, gezien de negatieve invloed op de verhaalspositie van andere schuldeisers, wenselijk dat op deze manier gebruik wordt gemaakt van de wet?

Vraag 9

Erkent u dat de huidige verhouding tussen de rechtspositie van banken en andere schuldeisers onredelijk scheef is en dit ten aanzien van de banken alleen maar wordt versterkt door nieuwe wetgeving, zoals het afschaffen van het verpandingsverbod en het introduceren van een onderhands akkoord ter voorkoming van faillissement? Zo nee, kunt u uitgebreid uiteenzetten waarom niet?

Vraag 10

Wordt er bij de afweging om de verhaalspositie van banken te versterken ook rekening gehouden met de gevolgen die dit heeft voor andere schuldeisers, zoals leveranciers? In hoeverre leidt hun zwakkere positie, omdat zij in de praktijk niet altijd in de gelegenheid zijn om een succesvol zekerheidsrecht te bedingen, tot het doorberekenen van extra kosten bij de ondernemer?

Vraag 11

Welke gevolgen hebben het afschaffen van het verpandingsverbod en het introduceren van een onderhands akkoord ter voorkoming van faillissement voor het verhaalspercentage en dus de rechtspositie van banken? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ook aangeven wat dit betekent voor de Rijksfinanciën, gezien de verhaalspositie van de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?

Vraag 12

Deelt u de mening dat het feit dat iedere schuldeiser een pandrecht kan bedingen geen argument is de sterke rechtspositie van banken in het geval van insolventie te nuanceren?8 Waarom geeft u daar niet tevens bij aan dat in een dergelijke situatie het pandrecht van banken altijd voorgaat op het pandrecht van de leveranciers, doordat banken doorgaans als eerste een krediet en pandrecht aangaan? Deelt u daarom de mening dat dit geen argument is om de sterke rechtspositie van banken in het geval van insolventie te nuanceren? Zo nee, waarom niet?

Vraag 13

Wat is uw reactie op de voorbeelden genoemd in het artikel van Follow The Money, waaruit de onwenselijke gevolgen blijken van de doorgeschoten zekerheidsrechten?9 Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de conclusie dat de praktijk nu is dat banken eigenlijk de volledige regie hebben bij een faillissement van hun klanten en de uitspraak van een curator dat de pandrechten te ver zijn doorgeschoten?

Vraag 14

Herkent u zich in de uitspraak van een medewerker van het Ministerie van Financiën dat in teveel situaties bleek dat de banken al maatregelen hadden genomen bij faillissement, waardoor de Belastingdienst permanent achter het net viste?10 Zo nee, waarom niet? In hoeverre acht u een dergelijke ontwikkeling wenselijk?

Vraag 15

Waarom is er wel voor gekozen de verhoudingen tussen banken en de Belastingdienst onderling meer recht te trekken door wetgeving, maar niets te doen aan de verslechterende positie van andere schuldeisers zoals zzp’ers en consumenten?

Mededeling

Hierbij bericht ik u, mede namens de Minister van Financiën dat de schriftelijke vragen van de leden Van Nispen en Leijten (beiden SP) over de sterke rechtspositie van banken in het geval van insolventie (ingezonden 29 juni 2018) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is.

Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2243.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2243, antwoord 2 en 3.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2243, antwoord 7 en 8 en antwoord 9 en 10.

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2243, antwoord 6.

X Noot
8

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2243, antwoord 6.

X Noot
9

https://www.ftm.nl/artikelen/wurggreep-van-banken-faillissementen?share=1 Bijvoorbeeld: «Dix: «Ik ben ooit als curator aangesteld bij een logistiek bedrijf dat failliet ging op het moment dat er nog chauffeurs in het buitenland waren. Tankpassen werden geblokkeerd; door alle verpanding kon ik ze zelfs geen benzinegeld geven om terug naar Nederland te komen.»»

X Noot
10

https://www.ftm.nl/artikelen/wurggreep-van-banken-faillissementen?share=1 «Arie van Eijsden, beleidsmedewerker op het Ministerie van Financiën, Directoraat Generaal Belastingdienst, legt uit wat er misging: «Afdelingen bijzonder beheer van banken kunnen veel alerter reageren zodra een onderneming in de problemen komt. In teveel situaties bleek dat de banken al maatregelen hadden genomen bij faillissement. De grond was door de pandgever dan al verkocht aan de financier of alle bodemzaken waren al verdwenen. De Belastingdienst viste permanent achter het net.»»

Naar boven