Vragen van het lid Kwint (SP) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht dat het College voor Toetsen en Examens (CvTE) compenseert in de normering bij examens (ingezonden 11 juni 2018).

Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (ontvangen 19 juli 2018).

Vraag 1

Wat is uw reactie op het artikel van Rene Kneyber over het feit dat het College voor Toetsen en Examens (CvTE) correctiemodellen niet aanpast, maar dat er gecompenseerd wordt in de normering? Klopt het wat hij schetst?1

Antwoord 1

Het CvTE is verantwoordelijk voor de inhoud en beoordeling van de centrale examens in het voortgezet onderwijs. Door het inhoudelijke karakter van deze vraag, alsmede de vragen 2 en 3, heb ik het CvTE gevraagd om mij de benodigde informatie te verstrekken bij de beantwoording.

Het beeld dat de heer Kneyber met zijn blog schetst, klopt niet. Indien nodig worden de correctievoorschriften van de centrale examens zo veel mogelijk binnen vier werkdagen aangevuld. Er zijn dit jaar ongeveer vijftig aanvullingen op het correctievoorschrift verzonden. Het CvTE vindt het van belang om zo lang mogelijk met docenten in gesprek te blijven. Dat kan als gevolg hebben dat er alsnog een onvolkomenheid gecompenseerd moet worden terwijl alle examens al zijn nagekeken. In zo’n geval is de compensatie via de N-term de mogelijkheid om leerlingen te geven waar ze recht op hebben.

Vraag 2

Wat is uw specifieke reactie op de vragen die Kneyber stelt in zijn artikel? Kunt u het CvTE verzoeken een antwoord op deze vragen te formuleren en deze met de Kamer delen?

Antwoord 2

Ik heb het CvTE gevraagd om een reactie te geven op de blog van de heer Kneyber, waarbij ook wordt ingegaan op de door hem gestelde vragen. U vindt de reactie in de bijlage.2

Het CvTE begrijpt dat de informatie over de normeringstechniek vragen kan oproepen. Om die reden is het CvTE voornemens om ook komend schooljaar weer in gesprek te gaan met geïnteresseerde docenten over de normeringssystematiek. Ik moedig dit gesprek van harte aan.

Vraag 3

Wat is uw specifieke reactie op de rekenvoorbeelden in het artikel van Kneyber? Kloppen deze voorbeelden? Zo ja, vindt u deze uitkomsten wenselijk?

Antwoord 3

Het CvTE geeft aan dat de door de heer Kneyber gebruikte rekenvoorbeelden niet kloppen. Voor een toelichting op deze conclusie, verwijs ik u naar de bijgevoegde reactie van het CvTE.

Vraag 4

Bent u het eens met de mening van Kneyber dat deze methodiek moreel volstrekt ongeloofwaardig is? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 4

Nee. Rapporten van verschillende experts – zoals bijvoorbeeld op 6 september 2017 naar uw Kamer verzonden Adviesrapport RCEC – bevestigen dat de normeringsystematiek die het CvTE hanteert inhoudelijk en procedureel correct is.3

Vraag 5

Mogen correctoren van examens zich beroepen op artikel 32e lid 2 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs indien een juist antwoord als fout wordt bestempeld in het correctievoorschrift van het CvTE?4

Antwoord 5

Nee, dit mag niet. Het tweede lid van artikel 32 e stelt dat leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid hebben als het gaat om het beoordelen van de onderwijsprestaties van leerlingen. Dit lid laat zich echter niet los lezen van het eerste lid van hetzelfde artikel en daarnaast zowel artikel 32 als artikel 41, derde lid van het Eindexamenbesluit.5 Deze artikelen geven aan dat er ruimte is voor zelfstandige verantwoordelijkheid van de docent binnen het onderwijskundig kader van de eigen school, en het schoolexamen. Die ruimte wordt voor wat betreft het centraal eindexamen beperkt door geldende wettelijke kaders, zoals die landelijk zijn bepaald. Doel van dit deel van de wetgeving is een gelijke beoordeling over de jaren van leerlingen in dezelfde schoolsoort. Het correctievoorschrift -dat onderdeel is van de beoordelingsnormen zoals genoemd in art. 41.3 van het Eindexamenbesluit- heeft de status van algemeen verbindend voorschrift.

Binnen het correctievoorschrift biedt artikel 3.3 ruimte aan docenten bij open vragen. De meeste eerst en tweede correctoren vinden daarin dan ook de ruimte om voor hun leerlingen tot de beste oplossing te komen.

Een beroep op artikel 32 e lid 2 slaagt niet. Voor in de ogen van docenten foutieve vragen bestaat binnen het algemeen deel van het correctievoorschrift een aangewezen route. Die is te vinden in hoofdstuk 2, algemene regels; en vervolgens daar in artikel 7. Dat – en alleen dat – is de route die voor docenten openstaat.


X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 550 VIII, nr. 146

Naar boven