Vragen van het lid Kerstens (PvdA) aan de Minister van Defensie over de verwarring
die is ontstaan over het marineterrein in Amsterdam (ingezonden 5 juli 2018).
Antwoord van Staatssecretaris Visser (Defensie) (ontvangen 13 juli 2018).
Vraag 1
Kent u de berichten «Gevecht om Marineterrein»1 en «Defensie wil in Amsterdam blijven»?2
Vraag 2
Klopt het dat Defensie de locatie van de marine kazerne in Amsterdam nog niet heeft
overgedragen aan de gemeente? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit nog niet gebeurd
is?
Antwoord 2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief over de samenwerking bij
de ontwikkeling van het Marineterrein Amsterdam, die u reeds van de Minister van Defensie
heeft ontvangen.
Vraag 3
Klopt het dat er een relatie is tussen de verhoging van de Defensiebegroting en een
mogelijke aanpassing van de vastgoedplannen? Zo ja, zijn de extra middelen die nu
naar Defensie gaan niet vooral bedoeld om de basisgereedheid op orde te brengen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 3
In de Defensienota (Kamerstuk 34 919, nr. 1) is uiteengezet hoe de extra financiële middelen worden ingezet, met de nadruk op
de modernisering van de slagkracht en de versterking van informatiegestuurd optreden.
Met een deel van de extra middelen worden ook extra defensielocaties opengehouden.
Zes locaties worden in de Defensienota genoemd, over het Marine Etablissement Amsterdam
(MEA) werd nog nagedacht.
Vraag 4
Hoeveel extra kosten zouden gemoeid zijn met het behoud van het marineterrein in Amsterdam
voor Defensie? Zowel in het behoud van het terrein als in de toekomstige exploitatie?
Antwoord 4
In achtereenvolgende vastgoedrapportages staat dat de afstoting van het MEA een besparing
op de exploitatie oplopend tot € 4,2 miljoen per jaar zou opleveren. Pas als met de
andere partijen is overeengekomen welk terreindeel Defensie behoudt, kan worden berekend
wat dit betekent voor de exploitatielasten. Ook de investeringen voor nieuwbouw en
voor aanpassing van bestaande gebouwen zijn dan pas te berekenen. Dan zal ook de Kamer
worden geïnformeerd.
Vraag 5
In hoeverre maakt het (eventuele) behoud van het marineterrein in Amsterdam onderdeel
uit van de veiligheidsstrategie van Nederland?
Antwoord 5
Zoals in de genoemde brief naar voren komt, is de wens tot behoud van een deel van
het terrein vooral ingegeven door de zorg voor de openbare orde in de hoofdstad en
voor de nationale veiligheid.
Vraag 6
Deelt u de opvatting dat de veiligheidssituatie dusdanig aan het veranderen is, dat
Defensie aanwezig moet zijn in Amsterdam? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn goede redenen
om een marineterrein te behouden in Amsterdam?
Antwoord 6
Die opvatting deel ik. Amsterdam is regelmatig het toneel van grootschalige nationale
en internationale evenementen die beveiliging eisen door bijzondere eenheden van de
Nationale Politie en Defensie. Dat vereist een opstelterrein voor voertuigen en ander
materieel, dat tevens als uitvalsbasis kan dienen. Aanslagen in omringende landen
tonen aan hoe kwetsbaar onze samenleving is geworden voor internationaal opererende
terreurorganisaties.
Vraag 7
Overweegt u het marineterrein in Amsterdam geschikt te maken voor het Korps Mariniers?
Vraag 8
Bent u voornemens dit terrein over te dragen aan het Rijksvastgoedbedrijf of zou dit
terrein in eigen beheer blijven?
Antwoord 8
Defensie houdt een deel van het terrein aan en doet voor de ontwikkeling van het terrein,
onderhoud aan gebouwen en nieuwbouw een beroep op het Rijksvastgoedbedrijf.
Vraag 9
Wanneer informeert u de Kamer over uw plannen met het marineterrein in Amsterdam en
welke plaats neemt dit complex in binnen het geheel van de vastgoedplannen van Defensie?
Antwoord 9
In de brief die u reeds van de Minister van Defensie heeft ontvangen, wordt u geïnformeerd
over de wens een deel van het terrein aan te houden. Te zijner tijd wordt de Kamer
geïnformeerd over de uitkomst van de besprekingen met het Rijksvastgoedbedrijf en
de gemeente Amsterdam.
X Noot
1Telegraaf, 04 juli 2018, «Gevecht om Marineterrein.»
X Noot
2Nederlands Dagblad, 04 juli 2018 «Defensie wil in Amsterdam blijven.»