Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Minister van Economische Zaken over de verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse (ingezonden 14 september 2017).

Antwoord van Minister Kamp (Economische Zaken) (ontvangen 25 oktober 2017).

Vraag 1

Kunt u, om verwarring te voorkomen, aangeven wie in het geval van de gaswinning bij Wapse op welke onderdelen van het traject het bevoegd gezag is?1

Antwoord 1

De Minister van Economische Zaken is bevoegd gezag voor het opsporen en winnen van het gas. De Minister van Economische Zaken is tevens het bevoegd gezag voor mijnbouwwerken. Dit houdt voor Wapse in dat vanaf de boring van de put de Minister het bevoegd gezag is voor het nemen van besluiten (zoals omgevingsvergunningen en sluitingsplannen) ten behoeve van alle verdere activiteiten binnen het mijnbouwwerk tot het moment dat de gaswinning is beëindigd, de put is gesloten en afgewerkt (geabandonneerd) en het omliggende terrein is hersteld.

Vraag 2

Is de procedure en zijn de gevraagde onderzoeken voor de aanvraag van een vergunning voor het opslaan van gas gelijk aan die van de winning van gas? Zo nee, kunt u aangeven waar de aanvragen, onderzoeken en vergunningaanvragen afwijken van elkaar?

Antwoord 2

De benodigde vergunningen en instemmingen voor gaswinning en gasopslag hebben procedureel veel overeenkomsten, maar verschillen inhoudelijk van elkaar. In beide gevallen wordt onder andere getoetst aan externe veiligheid, bodembeweging, seismisch risico, het belang van de veiligheid voor omwonenden, het voorkomen van schade en nadelige gevolgen voor natuur en milieu. De effecten van gaswinning en gasopslag zijn echter niet gelijk. Bij gaswinning is er sprake van een afname van de druk in het reservoir. Bij gasopslag is er sprake van een fluctuerende druk in het reservoir als gevolg van het vullen en weer terugwinnen van het opgeslagen gas. Gasopslag vereist daarom specifiek geomechanisch onderzoek ter onderbouwing van het opslagplan.

Vraag 3, 4

Deelt u de mening dat het – anders dan volgens de beantwoording blijkbaar nu het geval is2 – in het geval van mijnbouwactiviteiten in de toekomst standaard verplicht moet zijn om een Milieu Effect Rapportage (MER) op te stellen?

Deelt u vervolgens de mening (en in lijn met het gestelde bij vraag 3) dat indien het gaat om een kleine mijnbouwactiviteit, het transparanter is om vervolgens op die standaard verplichting (om een MER op te stellen) door het bevoegd gezag gemotiveerd een ontheffing te geven?

Antwoord 3, 4

Of voor een activiteit een MER moet worden opgesteld is bepaald in de Europese MER-richtlijn. De Europese MER-richtlijn is in de Nederlandse wetgeving opgenomen in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. In het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welke activiteiten een MER-beoordelingsplicht geldt en in welke gevallen direct een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. In het geval er een MER-beoordelingsplicht geldt kan, in die gevallen waarin niet op voorhand is uit te sluiten dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu zijn, er alsnog een milieueffectrapport gevraagd worden.

Vraag 5

Deelt u de mening dat het vreemd is dat een economisch belanghebbende – in dit geval Vermilion – een MER opstelt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Nee. In artikel 7.22, eerste lid van de Wet Milieubeheer is bepaald dat in gevallen waarin een besluit wordt genomen op verzoek van degene die de betrokken activiteit onderneemt, deze het milieueffectrapport maakt. Hierna adviseert de Commissie voor de m.e.r. mij over de inhoud van de milieueffectrapportages. Dit betreft een onafhankelijke commissie. Pas na dit advies maak ik een besluit. Hiermee is een onafhankelijke toetsing van de milieueffectrapportage geborgd.

Vraag 6

Vindt u het voor de hand liggend dat, omdat in de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat de hoeveelheid bij gaswinning wordt uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3), deze Nm3 vervolgens ook wordt gebruikt in een MER betreffende een gaswinning/gasopslag? Zo ja, bent u bereid om het Besluit milieueffectrapportage hierop aan te passen? Zo nee, wat is er nodig om een discussie over de condities van het volume van gas, buiten een Besluit milieueffectrapportage en buiten de rechtszaal te houden?

Antwoord 6

Het is van belang dat duidelijk is in welke eenheid het volume van gasvormige stoffen wordt beschreven. In de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat bij gaswinning de volumes worden uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3). In het Besluit milieueffectrapportage is dit echter niet bepaald. Omdat de eenheid waarin het volume moet worden uitgedrukt, niet is gedefinieerd in het Besluit milieueffectrapportage, is hierover onduidelijkheid ontstaan in het geval van de gaswinning bij Wapse. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan duidelijkheid geven in een uitspraak in het hoger beroep over de gaswinning bij Wapse. Daarmee kan de discussie over de eenheid en daarmee over de condities van het gas in het Besluit milieueffectrapportage worden beëindigd. Het is overigens niet de Minister van Economische Zaken, maar de Minister van Infrastructuur en Milieu die gaat over (een eventuele aanpassing van) het Besluit milieueffectrapportage.

Vraag 7

Waarom is naar uw mening het oordeel van de Raad van State, om duidelijkheid te verkrijgen over de toe te passen eenheid voor het gasvolume, slechts te verkrijgen doordat door uw ministerie hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank wordt ingesteld?

Antwoord 7

Vermilion heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland en de vernietiging van de omgevingsvergunning. Het hoger beroep gaat over de toe te passen eenheid voor het gasvolume bij de vaststelling of er een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Omdat ik eraan hecht hierover duidelijkheid te verkrijgen, heb ik mij in deze zaak gevoegd.

Vraag 8, 9

Was het niet duidelijker geweest om de hele kwestie onder de rechter te laten en de gaswinning, in navolging en ter ondersteuning van de Inspecteur-generaal der Mijnen (IGM), volledig stil te laten leggen? Was hiermee immers niet voorkomen dat de uitspraak van de rechtbank vervolgens op verzoek van Vermilion kon worden opgeschort en de gaswinning beperkt hervat? Kunt u de mogelijkheden van uw keuzes nadrukkelijk toelichten?

Kunt u daarnaast aangeven op welke momenten wel en op welke momenten geen sprake was van het hebben van een vigerende omgevingsvergunning in het geval van de aardgaswinning uit het Dieperveld bij Wapse?

Antwoord 8, 9

De hele kwestie ligt momenteel onder de rechter. De oorspronkelijke vergunning is afgegeven aan Vermilion op 15 juni 2015. De Rechtbank Noord-Nederland heeft met haar uitspraak op 16 januari 2017 de omgevingsvergunning vernietigd. Op verzoek van de Inspecteur-generaal der Mijnen van 23 januari 2017 is de gaswinning door Vermilion gestaakt. Vermilion heeft vervolgens gebruikgemaakt van de haar toekomende rechtsmiddelen om tegen die uitspraak van de Rechtbank op te komen en heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om hangende het hoger beroep de uitspraak van de rechtbank op te schorten. Dit verzoek is op 2 maart 2017 toegewezen, met dien verstande dat de gaswinning is beperkt tot 470.000 Nm3. Daarmee is er geen juridische grondslag meer om de gaswinning gestaakt te houden. Het is nu aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een uitspraak te doen.

Vraag 10

Bent u bereid de eerdere Kamervragen – vragen 8 en 10 – waarop u eerder vanwege het strafrechtelijk onderzoek geen inhoudelijke mededelingen kon doen, zo spoedig als mogelijk wel te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?3

Antwoord 10

Op het moment dat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond, zal ik deze Kamervragen desgewenst nog inhoudelijk beantwoorden.


X Noot
1

Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2637

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2637, vraag 3: «Het bevoegde gezag beoordeelt of de mogelijke milieueffecten niet dusdanig zijn dat eerst een MER moet worden opgesteld of dat een MER achterwege kan blijven».

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2637

Naar boven