Vragen van de leden Omtzigt en Geluk-Poortvliet (beiden CDA) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het feit dat de regering en het ABP toegeven dat de gang van zaken rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling ronduit ongelukkig en onvoldoende is geweest maar dat daar verder geen gevolgen uit getrokken worden (ingezonden 15 mei 2018).

Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 6 juni 2018)

Vraag 1

Herinnert u zich dat u na twee series Kamervragen toegaf dat «de berichtgeving en de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling ronduit ongelukkig en onvoldoende zijn geweest» en dat dit ook geldt «voor de rechten op aanvulling op het nabestaandenpensioen, waarover het ABP pas in februari een bericht op de website heeft geplaatst»?1

Antwoord 1

Ja. Zowel bij de schriftelijke beantwoording van Kamervragen van 26 januari en 16 april jl.2, als in het mondeling overleg met de Kamer van 30 januari jl., ben ik ingegaan op de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling bij het ABP.

Vraag 2

Realiseert u zich dat u toegaf dat alle pensioenoverzichten bij het ABP foutieve bedragen aangaven en dat ze er bij het nabestaandenpensioen duizenden euro’s naast zaten?

Antwoord 2

De pensioenoverzichten van het ABP zijn naar mijn weten niet foutief. De overzichten presenteren echter geen persoonlijke informatie over de mogelijke aanvulling op het nabestaandenpensioen voor deelnemers met opbouwjaren voor 1996. Het ABP heeft hier mede voor gekozen omdat deze aanspraken afhankelijk zijn van het recht op een ANW-uitkering vanuit de overheid (waar het ABP geen zicht op heeft) en deze aanspraken (ook na ingang van het nabestaandenpensioen) nog kunnen veranderen. Wel presenteert het ABP op zijn site een aantal indicaties van de maximale hoogte van de aanvulling (gebaseerd op het aantal dienstjaren voor 1996). Voorts kunnen deelnemers aan het ABP een persoonlijke berekening opvragen van de maximale hoogte van de uitkering op basis van de huidige persoonlijke situatie.

Vraag 3

Wie moet ingrijpen indien een pensioenfonds foutieve pensioenoverzichten verstuurt?

Antwoord 3

De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt, bijvoorbeeld een uniform pensioenoverzicht (UPO), dient correct, duidelijk en evenwichtig te zijn. Dit volgt uit artikel 48 Pensioenwet. Het toezicht op de naleving hiervan ligt bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) conform artikel 151 Pensioenwet jo. artikel 36 lid 1 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. De UPO’s zijn de output van geautomatiseerde processen. DNB is verantwoordelijk voor het toezicht op beheerste en integere bedrijfsvoering (artikel 143 Pensioenwet) en dus ook het ordelijk verloop van deze processen. De AFM en DNB maken als onafhankelijk toezichthouders hun eigen afwegingen over de inzet van toezichtcapaciteit en handhaving.

Vraag 4

Welke rechten kan een deelnemer ontlenen aan een pensioenoverzicht?

Antwoord 4

Het is van belang dat een deelnemer kan vertrouwen op de juistheid van de informatie op het UPO. Artikel 48, vierde lid, Pensioenwet bepaalt welke informatie op het UPO moet staan. Uit de rechtspraak volgt dat deelnemers onder omstandigheden rechten kunnen ontlenen aan hun UPO. Een rechtens te honoreren gerechtvaardigd vertrouwen op een pensioen als vermeld in het UPO wordt in sommige gevallen wel en in andere gevallen niet aanwezig geacht. Of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen wordt door de rechter per individueel geval aan de hand van feiten en omstandigheden beoordeeld.

Vraag 5

Herinnert u zich dat u toegaf dat u het «gezien de gevoerde gesprekken en de complexiteit van de ABP-pensioenregeling onwaarschijnlijk acht, dat de sociale partners en de leden van het ABP-bestuur zich destijds bewust waren van het feit dat de betreffende bepaling weer betekenis kreeg met het vervallen van de ANW-compensatieregeling»? Gaf u daarmee toe, dat het ABP-bestuur gewoon niet op de hoogte was van de inhoud van de pensioenregeling die hij uitvoert en waarvoor 400 mrd. euro gespaard is? (Aanhangsel Handelingen TK 2017–18, nr. 1796)

Antwoord 5

Op uw eerdere vraag of ik dacht dat het ABP-bestuur en de sociale partners bekend waren met het feit dat de betreffende bepaling van de pensioenregeling weer betekenis kreeg toen zij besloten de ANW-compensatie af te schaffen, heb ik aangegeven dat ik dat onwaarschijnlijk acht.3 Ik heb geen reden om mijn eerdere veronderstelling te veralgemeniseren, aangezien de betreffende bepaling een zeer specifiek element van de pensioenregeling betreft.

Vraag 6

Welke gevolgen heeft het feit dat het ABP-bestuur zijn eigen regeling niet kent?

Antwoord 6

Ik ga er vanuit dat het ABP-bestuur de pensioenregeling kent. Dat het herleven van de betreffende bepaling door het afschaffen van de ANW-compensatieregeling pas in een laat stadium van discussie naar boven is gekomen is niettemin – zoals eerder gesteld – ongelukkig geweest en onderstreept mijn inziens de buitengewone complexiteit van de ABP-regeling.4 Deze complexiteit vloeit deels voort uit de privatisering van het ABP in 1996, waarbij de aanspraken van daarvoor, uit de ABP-wet, nog van kracht zijn. Hierin zitten onder meer aanspraken die afhankelijk zijn van AOW- en ANW-uitkeringen vanuit de overheid.

Vraag 7

Kan het pensioenfondsbestuur een evenwichtige belangenafweging maken, indien hij zijn eigen pensioenregeling niet kent (artikel 105 Pensioenwet)?

Antwoord 7

Zie antwoord op vraag 6.

Vraag 8

Kan een pensioenfondsbestuur «in control» zijn indien hij zijn eigen pensioenregeling niet kent?5

Antwoord 8

Zie antwoord op vraag 6.

Vraag 9

Waren de berekeningen van bijvoorbeeld de dekkingsgraad van de actuaris en de interne berekeningen van het ABP over de wijziging van de nabestaandendekking juist, nu duidelijk is dat zowel het bestuur niet op de hoogte was van de eigen regeling als het feit dat de pensioenoverzichten onjuist waren?

Antwoord 9

De pensioenoverzichten van het ABP zijn naar mijn weten niet onjuist. De betreffende bijlage K – waarin onder andere de rechten staan die herleven door het vervallen van de ANW-compensatieregeling – wordt gewaardeerd bij de bepaling van de verplichtingen van het pensioenfonds, en daarmee bij de vaststelling van de dekkingsgraad. Jaarlijks worden de berekeningen van de verplichtingen gecontroleerd door de certificerende actuaris. Deze actuaris heeft voor het jaarverslag een actuariële verklaring afgegeven. Daarnaast controleert de accountant jaarlijks de jaarrekening van het pensioenfonds. De accountant heeft eveneens een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening afgegeven. Deze beide verklaringen zijn te vinden in het jaarverslag van ABP over 2017.

Vraag 10

Klopt het dat artikel 21, tweede lid, van de Pensioenwet luidt: »De pensioenuitvoerder informeert de werknemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder»?

Antwoord 10

Artikel 21 lid 2 Pensioenwet luidt: «De werkgever informeert de pensioenuitvoerder over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst, bedoeld in het eerste lid. De pensioenuitvoerder informeert de werknemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.»

Vraag 11

Wanneer is de pensioenovereenkomst gewijzigd en zijn de werknemers – die pensioen opbouwen bij het ABP – binnen drie maanden correct geïnformeerd over de wijziging in de pensioenovereenkomst?

Antwoord 11

Per 1 januari 2018 is de pensioenregeling gewijzigd. Voorafgaand zijn de deelnemers (dus ook werknemers) op verschillende momenten door het ABP geïnformeerd.

Vraag 12

Klopt het dat de Nederlandsche Bank (DNB) op grond van artikel 176 van de Pensioenwet een boete kan opleggen bij overtreding van artikel 21, tweede lid, van de Pensioenwet? Heeft DNB ooit boetes opgelegd voor een overtreding van artikel 21, tweede lid, van de Pensioenwet? Heeft DNB in dit geval boetes opgelegd of andere maatregelen genomen?

Antwoord 12

Nee, alleen de eerste zin van artikel 21 lid2 Pensioenwet valt onder het toezicht van DNB en voor dit onderdeel kan op grond van artikel 176 Pensioenwet geen bestuurlijke boete worden opgelegd. Artikel 21 lid 2, tweede zin, Pensioenwet valt onder toezicht van de AFM (artikel 151 Pensioenwet jo. artikel 36 lid 1 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). Over individuele gevallen doen de toezichthouders geen uitspraken. Eventueel opgelegde boetes worden overigens wel gepubliceerd.

Vraag 13

Is er een wettelijke plicht om gepensioneerden te informeren over een wijziging in de pensioenovereenkomst, bijvoorbeeld omdat, in het onderhavige geval, de rechten op een pensioenuitkering voor een nabestaande van een deelnemer konden halveren door de wijziging in de pensioenovereenkomst?

Antwoord 13

Uit de Pensioenwet vloeit niet voort dat gepensioneerden geïnformeerd moeten worden bij wijziging van de pensioenovereenkomst. Artikel 21 Pensioenwet ziet op de verhouding werkgever-uitvoerder-werknemer. Pensioengerechtigden dienen wel geïnformeerd te worden in geval van wijziging van het toeslagbeleid (artikel 44 lid 2 Pensioenwet).

Vraag 14

Indien er geen wettelijke plicht is om deze wijziging mee te delen, is het dan verstandig dat die er wel komt?

Antwoord 14

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 is er op grond van artikel 21 PW geen wettelijke plicht om gepensioneerden te informeren over een wijziging in de pensioenovereenkomst. Niettemin ligt het in de rede dat gepensioneerden door het pensioenfonds worden geïnformeerd als een voor hun relevant element in de pensioenregeling wijzigt. In het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene IORP-richtlijn (Kamerstukken II 2017/18, 34 934, nr. 2), dat op dit moment in de Tweede Kamer ligt, is een verplichting voor de pensioenuitvoerder opgenomen om slapers en gepensioneerden te informeren over wijzigingen in het pensioenreglement.

Volledigheidshalve merk ik op dat het ABP gepensioneerden die in aanmerking kwamen voor een ANW-compensatie (tezamen met de actieve deelnemers die in aanmerking kwamen voor een ANW-compensatie), in december 2017 een brief heeft gezonden met daarin een uitleg over het afschaffen van de ANW-compensatie en welke actie de deelnemer/gepensioneerde kan ondernemen als gevolg hiervan.

Vraag 15

Acht u de bescherming van de (gewezen) deelnemer, bij wie een deel van het pensioen op risicobasis verzekerd is, afdoende, nu blijkt dat sociale partners, zonder de regeling te kennen, deze wel kunnen veranderen?

Antwoord 15

De wijze waarop aan het partnerpensioen vorm en inhoud wordt gegeven behoort tot de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners op decentraal niveau. Sociale partners hebben de keuze om wel of niet een regeling voor partnerpensioen overeen te komen en zij kunnen daarbij kiezen voor een regeling met een partnerpensioen (deels) verzekerd op risicobasis. Sociale partners zullen zelf de afweging moeten maken of de bescherming van de (gewezen) deelnemers daarmee afdoende is.

Vraag 16

Herinnert u zich dat u meerdere keren heeft geantwoord: «Er staat tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling een verbetering van het partner- en wezenpensioen»?

Antwoord 16

Ja. Om een eenzijdig beeld te voorkomen vind ik het belangrijk om ook te benadrukken dat de pensioenregeling – door het brede akkoord tussen werknemers en werkgevers van juli 2017 – op belangrijke aspecten verruimd is.

Vraag 17

Bent u ervan op de hoogte dat er voor gepensioneerden met een partner die de AOW leeftijd nog niet bereikt heeft, geen enkele verbetering van het partner- en wezenpensioen is, dat uw antwoord op hen niet van toepassing is en dat zij gewoon een fors deel van hun pensioenrechten kwijt raken?

Antwoord 17

Ja. Hierbij passen wel enkele kanttekeningen. Partners van gepensioneerden die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, zullen in de meeste gevallen zelf binnen afzienbare tijd de AOW-leeftijd bereiken. Met het bereiken van de AOW-leeftijd door de partner zou de eerdere Anw-compensatie, waar mogelijk recht op zou hebben bestaan, dus ook zijn beëindigd. Daarnaast geldt dat huidige gepensioneerden vaak opbouwjaren zullen hebben van voor 1996 waarmee recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen kan bestaan uit de betreffende bepaling die weer betekenis heeft gekregen door het vervallen van de ANW-compensatieregeling. Voorts geldt dat gepensioneerden die voor 1 mei 2018 ongeneeslijk ziek waren (of door een verzekeraar werden geweigerd als er een wens tot bijverzekeren bestond), zich voor 1 mei hebben kunnen aanmelden voor de coulanceregeling van het ABP.

Vraag 18

Bent u ervan op de hoogte dat voor mensen die vlak voor hun pensioen zitten, er slechts sprake is van een marginale verbetering van het partner- en wezenpensioen en dat uw antwoord op hen de facto niet van toepassing is?

Antwoord 18

Zie antwoord op vraag 17

Vraag 19

Bent u bereid in overleg te treden met het ABP om ervoor te zorgen dat voor terminaal zieken, die niet binnen vijf jaar overlijden, alsnog een adequate oplossing wordt gevonden?

Antwoord 19

Zoals al aangegeven op een van uw eerdere vragen begrijp ik uw zorg, maar ben ik hier niet toe bereid.6 Volledigheidshalve herhaal ik nogmaals de afwegingen hierbij, alsmede de bredere context bij het afschaffen van de ANW-compensatieregeling:

De ANW-compensatieregeling bij ABP ontstond toen de overheid in 1996 de Algemene Weduwen- en Wezenwet verving door de beperktere dekking in de Algemene Nabestaandenwet. Deze wetswijziging werd onder andere ingegeven door veranderende maatschappelijke en politieke opvattingen. De ANW-compensatieregeling bij het ABP bood nog een gedeeltelijke compensatie indien geen of verminderd recht op een ANW-uitkering vanuit de overheid bestond. Circa twee decennia later, waarin maatschappelijke ontwikkelingen verder zijn voortgeschreden, hebben werkgevers en werknemers bij het ABP in gezamenlijkheid besloten de ANW-compensatieregeling te beëindigen. Door de coulanceregeling blijft de instroom in de ANW-compensatieregeling de facto nog vijf jaar in stand, zij het voor een zeer beperkte groep (d.w.z. voor ongeneeslijk zieken/niet-verzekerbare deelnemers). Met het oog op de gewenste uitvoerbaarheid van de ABP-regeling, moet de instroom in de ANW-compensatieregeling op termijn worden beëindigd. Tegen deze achtergrond heeft het ABP-bestuur er voor gekozen om de termijn voor de coulanceregeling te beperken tot 5 jaar, waarbij er een evaluatie zal plaatsvinden in 2019. Zoals eerder aangegeven zullen de kabinetswerkgevers bij deze evaluatie vinger aan de pols houden.7

Vraag 20

Heeft u al contact gehad met een toezichthouder over de gang van zaken bij het ABP? Zo ja, met wie, wanneer en welk resultaat had het? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 20

Nee. Zoals eerder toegelicht, geldt dat de AFM (net als DNB) een onafhankelijk toezichthouder is die haar eigen afwegingen maakt in de inzet van de toezichtcapaciteit. De AFM heeft wel aangegeven van deze casus op de hoogte te zijn, maar over onderzoeken (en resultaten daarvan) bij individuele instellingen worden geen uitspraken gedaan door de toezichthouder.8

Vraag 21

Vindt u als grootste werkgever van dit land, die miljarden per jaar pensioenpremie aan het ABP afdraagt, dat deze gang van zaken gevolgen moet hebben? Zo ja, welke?

Antwoord 21

Ja. Het ABP-bestuur is momenteel bezig met een evaluatie, waarbij ook de sociale partners worden betrokken. Het is van belang hier lering uit te trekken met het oog op mogelijke toekomstige wijzigingen in de pensioenregeling.

Volledigheidshalve merk ik naar aanleiding van uw vraag op dat bij de sector Rijk – waar ik zelf verantwoordelijk voor ben – de jaarlijkse ABP-pensioenpremies (werkgevers- plus werknemersdeel) circa 1 mld bedragen.

Vraag 22

Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?

Antwoord 22

De antwoorden zijn één voor één beantwoord en zo spoedig mogelijk toegestuurd.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1796

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nrs. 963 en 1796

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1796.

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1796.

X Noot
6

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1796.

X Noot
7

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1796.

X Noot
8

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1796.

Naar boven