Vragen van het lid Laan-Geselschap (VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap over het «beschermingsprogramma wederopbouw 1959–1965» (ingezonden 7 mei
2018).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
5 juni 2018)
Vraag 1
Bent u bekend met de 1e en 2e tranche van 187 monumenten uit de wederopbouwperiode
1940–1965 die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zijn aangewezen
als Rijksmonument?
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat meerdere beeldbepalende en unieke topbouwwerken, die
buiten het beschermingsprogramma vallen, momenteel niet worden beschermd omdat gemeenten
(en het Rijk) terughoudend zijn met het toekennen van een monumentenstatus?
Antwoord 2
Al sinds de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) in 2009 is er sprake van een
terughoudend aanwijzingsbeleid en wordt er gewerkt met aanwijzingsprogramma’s, waarvan
het wederopbouwprogramma er één is.
Met het aanwijzen van een beperkt aantal rijksmonumenten op programmatische basis,
wordt van rijkswege gewerkt aan bewustwording van de waarde van deze categorie erfgoed.
Dat gebeurt conform de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door 30 gebieden in
de Visie Erfgoed en Ruimte te benoemen als waardevolle woonwijken van nationaal belang
en door toonbeelden van bebouwing als rijksmonument te beschermen. Onder meer uit
de Erfgoedbalans 2017 en de Erfgoedmonitor van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
blijkt dat de maatschappelijke waardering voor het erfgoed uit 1940–1965 groeit en
dat veel gemeenten gebouwen uit de wederopbouwperiode aanwijzen als gemeentelijk monument
of ze op een andere manier behouden.
Overigens betekent het feit dat een gebouw niet beschermd is niet dat het daarmee
per definitie bedreigd is.
Vraag 3
Deelt u de mening dat wederopbouwparels, zoals bijvoorbeeld de St. Petrus» Bandenkerk
te Son, moet worden beschermd tegen afbraak en/of verval?
Antwoord 3
Behoud van bijzonder erfgoed verdient vanzelfsprekend de voorkeur boven sloop en verval.
Om verval te voorkomen kan bescherming als monument behulpzaam zijn, maar zorg en
aandacht van eigenaar en gebruikers zijn minstens zo belangrijk. Na een zorgvuldige
belangenafweging kunnen er overigens redenen zijn een gebouw te slopen. Die afweging
wordt op gemeentelijk niveau gemaakt.
Vraag 4
Deelt u de mening dat wederopbouwparels, zoals bijvoorbeeld het Fatimahuis te Weert
en De Machinist te Rotterdam, die volledig gerestaureerd zijn en tevens in gebruik
zijn, als blijk van erkenning en waardering de status van Rijksmonument verdienen?
Antwoord 4
Allereerst spreek ik mijn waardering uit voor deze geslaagde herbestemmingen. Dergelijke
projecten hebben een grote uitstraling voor de directe leefomgeving. Hoewel de status
rijksmonument als een vorm van erkenning en waardering kan worden opgevat, is het
instrument van bescherming bedoeld ter bescherming van cultuurhistorische waarden
en niet primair als erkenning.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat in het «Beschermingsprogramma 1959–1965» staat dat vanwege tijdsdruk
nauwelijks gelegenheid tot overleg met het erfgoedveld, gemeenten en eigenaren is
geweest? Bent u bereid om met hen in gesprek te gaan om te bezien of beeldbepalende
en unieke topbouwwerken uit de wederopbouwperiode aan het beschermprogramma kunnen
worden toegevoegd?
Antwoord 5
Bij het beschermingsprogramma 1959–1965 is juist veel tijd ingeruimd voor overleg
met het erfgoedveld, gemeenten, provincies en erfgoedinstellingen zoals Heemschut
en het Cuypers Genootschap. Zij hebben gereageerd op de groslijst die op basis van
onderzoek door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is opgesteld. Een aantal
van hun suggesties voor aanwijzing is opgenomen in het definitieve beschermingsprogramma.
Gelet op dat constructieve vooroverleg en mijn terughoudende aanwijzingsbeleid, zie
ik geen reden om hernieuwd met gemeenten in gesprek te gaan over het erfgoed uit de
periode 1959–1965.
Vraag 6
Deelt u de mening dat gemeenten als onafhankelijke instantie, in plaats van alleen
het Rijk, in staat mogen worden gesteld om gemeentelijke monumenten voor te dragen
als Rijksmonument? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken?
Antwoord 6
Alle voorstellen voor aanwijzing tot rijksmonument die ik ontvang, worden getoetst
aan de uitgangspunten in de Beleidsregel aanwijzing rijksmonumenten en wijziging rijksmonumentenregister
Erfgoedwet (25 juni 2016, nr. WJZ/1013167 (7544)). Dat houdt in dat de aanwijzing
van monumenten of archeologische monumenten als rijksmonument bij voorkeur op basis
van een aanwijzingsprogramma of verbeterprogramma gebeurt. Gemeenten worden op basis
van de Erfgoedwet overigens altijd betrokken indien er binnen hun grondgebied nieuwe
monumenten worden aangewezen.