Vragen van het lid Van Tongeren (GroenLinks) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Enschede ontevreden over zoutwinningsplan Ganzebos» (ingezonden 9 februari 2018).

Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 4 mei 2018) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nrs. 1783 en 1813.

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Enschede ontevreden over zoutwinningsplan Ganzebos»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe verklaart u dat de gemeente Enschede in haar brief van 16 januari2 en de provincie Overijssel3 in haar brief van 23 januari opmerken dat het ministerie niet reageert op adviesonderdelen?

Vraag 4

Kunt u zich voorstellen dat de gemeente Enschede en de provincie Overijssel zich afvragen of het adviesrecht door u serieus wordt genomen?

Antwoord 2 en 4

Met voldoende verbeeldingskracht kan een mens zich veel voorstellen, maar ik vind die voorstelling van zaken in dit geval niet terecht. Ik ben me wel degelijk bewust van de betrokkenheid van gemeentes bij mijnbouwactiviteiten en houd hier ook rekening mee in mijn (ontwerp) instemmingsbesluiten. Ook in het ontwerpinstemmingsbesluit Ganzenbos heb ik de adviezen meegewogen en gemotiveerd in de overwegingen van het besluit. De aanvraag inclusief de adviezen worden getoetst en gewogen in het licht van de in de Mijnbouwwet opgenomen toetsingsgronden. Uitsluitend die onderdelen van een advies die relevant zijn voor de beoordeling van een aanvraag aan de hand van de in de Mijnbouwwet opgenomen gronden, kunnen eventueel leiden tot voorschriften die de Minister verbindt aan het besluit. Onderdelen van een advies die zien op andere zaken dan waar de toetsingsgronden op zien, worden gemotiveerd in de overwegingen van het besluit, maar leiden niet tot het opnemen van een voorschrift in het besluit.

Zie ook het antwoord op vraag 3, waarin ik nader inga op de zienswijzen.

Vraag 3

Kunt u toelichten waarom u het advies van de gemeente Enschede en de provincie Overijssel over onder andere trillingsmetingen, het gebruik van andere hulpstoffen dan diesel bij de zoutwinning, het hergebruik van de cavernes en de communicatie niet heeft overgenomen? Kunt u een reactie geven op de twee zienswijzen?

Antwoord 3

Trillingsmetingen

Het advies en de zienswijze ten aanzien van het meten van bodemtrilling is zorgvuldig door mij gewogen en betrokken bij de besluitvorming omdat ik het belang ervan inzie voor de omgeving. Als vergunningverlener moet ik ook kijken naar alle maatregelen en voorzieningen die al bestaan.

Op grond van de Wet meteorologie en seismologie heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de verantwoordelijkheid voor het verzamelen en beheren van seismologische gegevens. De uitvoering van de in de wet neergelegde zorgtaken is belegd bij het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). Het KNMI onderhoudt dan ook een seismologisch netwerk dat dekkend is voor heel Nederland, registreert de meetgegevens en maakt deze ook openbaar. Sinds 2015 is het KNMI-netwerk dicht genoeg om bevingen met een magnitude vanaf 0,5 op de schaal van Richter waar te nemen. Deze gegevens worden geregistreerd en zijn beschikbaar via het dataportaal van het KNMI.

De bestaande seismometers die deel uitmaken van het KNMI-netwerk in de provincie Overijssel, Utrecht en Drenthe zullen eventuele trillingen in het gebied Ganzebos kunnen registreren. Het meetnetwerk van KNMI geeft voldoende dekking en de meetresultaten daarvan zijn ook voor iedereen beschikbaar. In de afweging van het advies heb ik beoordeeld dat het bestaande netwerk van seismometers van de KNMI al voldoet om eventuele trillingen ten gevolge van de zoutwinning te kunnen detecteren.

Alternatieve hulpstoffen

Bij de afweging van het belang van alternatieve mijnbouwhulpstoffen speelt het aspect veiligheid een belangrijke rol. De dieselolie wordt gebruikt ter bescherming van de bovenkant van de zoutcaverne. De diesel drijft op de pekel en voorkomt het oplossen van het dak van de caverne. Op deze wijze kan men het volume en de vorm van de caverne goed beheersen. Dit is van belang omdat hierdoor de bodemdaling beperkt blijft en er nagenoeg geen effecten optreden in de omgeving.

Op dit moment wordt door AkzoNobel onderzocht of ook lichtere vloeistoffen dan dieselolie gebruikt kunnen worden. Aan de uitvoering van het advies wordt dus al gewerkt door AkzoNobel. Het onderzoek dat AkzoNobel uitvoert heeft ook de aandacht van SodM. Het is de verwachting dat, als men een geschikt alternatief vindt, dit op termijn landelijk verplicht zal worden gesteld. Omdat AkzoNobel al een onderzoek is gestart naar mogelijke alternatieven en de wens voor een alternatief voor deze mijnbouwhulpstof zich niet beperkt tot enkel deze instemmingsbesluiten, wordt er geen voorwaarde hierover opgenomen.

Hergebruik van cavernes

Ik deel de mening dat nagedacht moet worden over het eventuele hergebruik van een zoutcaverne voordat deze afgesloten en verlaten is. Het winningsplan is daar echter niet het geschikte document voor. Het winningsplan beschrijft de effecten van de zoutwinning, en de eventuele effecten van de bodembeweging ten gevolge van de winning. De nadruk bij de beoordeling van het winningsplan wordt gelegd op de veiligheid van de winning.

De zoutwinning van Ganzebos fase II en III zal tot 2035 duren. In de tussenliggende periode zal onze energievoorziening ingrijpend veranderen. De energietransitie zal zeer waarschijnlijk leiden tot een ander gebruik van de diepe ondergrond. Het is op voorhand heel lastig om de behoefte voor het hergebruik goed in te schatten. Daarnaast zullen vooral technische en geologische gegevens bepalend zijn of het mogelijk en veilig is om een of meerdere van deze zoutcavernes voor een andere toepassing te gebruiken. Voor eventueel hergebruik zal te zijner tijd een separate opslagvergunning aangevraagd moeten worden waarin deze aspecten beoordeeld worden. Om deze redenen is het hergebruik van cavernes niet als voorwaarde opgenomen in de instemming met het winningsplan.

Communicatie

Ik hecht belang aan open en transparante communicatie. Al ruim een jaar vindt er regelmatig overleg plaats tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, AkzoNobel, de provincie Overijssel en de gemeenten Hengelo en Enschede. Tijdens dit overleg worden diverse aspecten aangaande de zoutwinning in Twente besproken.

Zie ook de Nota van Antwoord op de zienswijze die gepubliceerd is op www.nlog.nl.

Vraag 5

Bent u bereid het adviesrecht van andere overheden beter te verankeren en dat op ieder gegeven advies(onderdeel) voortaan wordt gereageerd?

Antwoord 5

Het adviesrecht van de decentrale overheden is stevig verankerd in artikel 34, vijfde lid van de Mijnbouwwet. In artikel 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht is al verankerd dat in een besluit dat afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift gegeven advies, gemotiveerd dient te worden waarom van dit advies wordt afgeweken. Zie verder ook het antwoord op vraag 2 en 4.

Vraag 6

Welke gevolgen heeft het loskoppelen van AkzoNobel Specialty Chemicals van AkzoNobel voor de reeds verleende vergunningen voor zoutwinning?

Vraag 7

Welk bedrijf wordt de concessiehouder van de vergunningen voor zoutwinning die nu in procedure zijn genomen?

Vraag 8

Welk bedrijf is na splitsing verantwoordelijk voor de (instabiele) zoutcavernes en voor hoelang?

Vraag 9

Welk bedrijf is na splitsing verantwoordelijk voor de veroorzaakte bodemverontreinigingen en voor hoelang?

Antwoord 6, 7, 8 en 9

De concessiehouder en vergunninghouder is en blijft Akzo Nobel Salt B.V. dat onderdeel is van Akzo Nobel Chemicals en verantwoordelijk is voor de reeds bestaande en de nieuw aan te leggen zoutcavernes en eventuele gevolgen daarvan. De vergunninghouder is op grond van het artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor schade als gevolg van aanleg of het in gebruik hebben van het mijnbouwwerk.

Voor wat betreft bodemverontreiniging volgt uit de artikelen 6:175 en 6:177 BW dat de aansprakelijkheid rust bij de vergunninghouder bij de aanvang van de tot verontreiniging leidende gebeurtenis. Indien na de lekkage een ander bedrijf vergunninghouder wordt van het mijnbouwwerk, blijft de aansprakelijkheid voor deze schade rusten op degene die ten tijde van de lekkage aansprakelijk was. Volgens artikel 3:310 BW tweede lid, geldt voor verontreiniging van de bodem door een gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 6:175 BW, een verlengde termijn van 30 jaar. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na dit laatste feit.

Naar boven