Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister voor Medische Zorg over zwemvaardigheden (ingezonden 30 maart 2018).

Antwoord van Minister Bruins (Medische Zorg) (ontvangen 18 april 2018).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het rapport «Zwemlesaanbieders 2017» en het rapport «Meer zicht op verdrinkingen» van het Mulier Instituut?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3

Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen met een migratieachtergrond en een lage sociaaleconomische status (SES) minder vaak een zwemdiploma halen? Bent u voornemens om hier gericht beleid voor op te stellen in het «water safety plan»? Zo ja, hoe ziet dat er uit en zo nee, waarom niet?

Bent u bereid om Nederlanders met een migratieachtergrond actiever in te lichten over de Nederlandse gewoontes en gebruiken met betrekking tot zwemlessen, aangezien zij hier volgens het rapport minder goed van op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2, 3

Voor de zwemveiligheid in waterrijk Nederland is het van belang van dat alle Nederlanders beschikken over voldoende zwemvaardigheden. De Nationale Raad Zwemveiligheid werkt nu met alle betrokken partners aan een nationaal plan NL Zwemveilig in 2020.

In 2016 heeft mijn ambtsvoorganger mede op verzoek van uw Kamer2 ondersteuning verleend aan De Nationale Raad Zwemveiligheid (voorheen Nationaal Platform Zwembaden | NRZ) om in samenwerking met kennisinstituten en alle relevante stakeholders namens de zwembranche in 2020 te komen met een nationaal plan van aanpak NL Zwemveilig en zwemvaardig.

Omdat de kennis over zwemveiligheid en zwemvaardigheid te veel versnipperd was, of ontbrak, is in de eerste fase van dit plan aandacht besteed aan het verzamelen, ontwikkelen en verspreiden van kennis. De rapporten waar u in deze vragen naar verwijst, maken onderdeel uit van het plan van aanpak.

Begin dit jaar heb ik de ondersteuning van het Ministerie van VWS aan de Nationale Raad Zwemveiligheid verlengd. Ik volg actief de vorderingen van de Zwembranche en waar nodig stimuleer ik het vergroten van zwemvaardigheid en zwemveiligheid door kennisdeling en -verspreiding.

De uitvoering van het Plan van aanpak zal uiteindelijk moeten leiden tot een kwalitatief goede kennis en informatie-infrastructuur. De beschikbare kennis en informatie moeten niet alleen zinvol zijn voor de landelijke sectororganisaties, maar moet vooral ook praktische betekenis krijgen voor lokale zwemlesaanbieders, opleiders van zwemonderwijzers en ouders.

Vraag 4

Deelt u de zorgen van zwemlesaanbieders dat te weinig kinderen doorgaan met zwemmen tot zij een volledig zwemtraject hebben afgerond? In hoeverre heeft zwemles op school hier invloed op; hebben kinderen met zwemles op school vaker een volledig traject afgerond dan kinderen zonder zwemles op school?

Antwoord 4

In 2016 behalen nog altijd bijna alle kinderen (95%) minimaal één zwemdiploma. Vier op de vijf (79%) haalt ook diploma B. En een kleiner deel (35%) behaalt het gehele Nationale Zwem-ABC.

Een op de tien A-diploma’s wordt behaald via het schoolzwemmen.

Op dit moment ondersteunt 30% van de gemeenten schoolzwemmen.

De Nationale Raad Zwemveiligheid doet nog aanvullend onderzoek naar de ontwikkeling van zwemveiligheid van kinderen, inclusief de wijze van zwemlessen en de effecten van schoolzwemmen.

Ik wacht deze resultaten af en ga met de Nationale Raad Zwemveiligheid overleggen welke maatregelen de sector zelf gaat nemen en welke rol de overheid daarin kan spelen.

Bij gelegenheid informeer ik uw Kamer hierover.

Naar boven