Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam over de forfaitaire heffing in de vermogensrendementsheffing (ingezonden 19 januari 2018).

Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën) (ontvangen 23 februari 2018).

Vraag 1

Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (zaaknummer 17/00112) en de berichtgeving daarover?

Antwoord 1

Ik ben bekend met de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam.

Vraag 2 en 3

Wat is uw reactie op deze uitspraak?

Wat is in het bijzonder uw reactie op de uitspraak dat de huidige heffing strijdig zou kunnen zijn met het principe van «fair balance»?

Antwoord 2 en 3

Het gerechtshof Amsterdam (hof Amsterdam) heeft op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in één van de in totaal zes zaken die samen een proefprocedure vormen (de zogenoemde massaalbezwaarprocedure1) tegen de vermogensrendementsheffing over 2014.

Voor het jaar 2014 heeft het hof Amsterdam geconcludeerd dat het reële rendement op risicovrije beleggingen over een lange termijn in aanzienlijke mate afwijkt van het bij de invoering van de vermogensrendementsheffing voorziene (reële) rendement van 4%. Particuliere beleggers zouden daarmee (op regelniveau2) worden geconfronteerd met een buitensporige last. Het hof Amsterdam heeft hier echter geen (juridische) consequenties aan verbonden en de rechtsstatelijke positie van de rechter houdt in dat de wetgever enige tijd moet worden gegund om in deze situatie te voorzien. Het hof Amsterdam heeft daarom geconcludeerd dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en de aanslag inkomstenbelasting 2014 in stand blijft.

Er zijn overigens drie eerdere uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden3 in de massaalbezwaarprocedure geweest over het jaar 2014. In deze uitspraken heeft het hof Arnhem-Leeuwarden geconcludeerd dat de forfaitaire rendementsheffing op regelniveau niet in strijd is met Europees eigendomsrecht. Er moeten nog twee uitspraken afgewacht worden voordat de Hoge Raad zich zal buigen over dit geschil (ervan uitgaand dat de Hoge Raad alle proefprocedures gelijktijdig behandelt).

Vraag 4

Wat zouden de directe consequenties zijn als deze uitspraak definitief blijkt?

Antwoord 4

Als de Hoge Raad deze uitspraak zou bevestigen dan zijn er geen directe consequenties, omdat de aanslag in stand wordt gelaten.

Vraag 5

Bieden de hervormingen van box 3 in de laatste jaren voldoende soelaas om aan deze uitspraak te voldoen?

Antwoord 5

Het vorige kabinet en het huidige hebben sinds 2014 verschillende stappen gezet om bij het belasten van inkomen uit vermogen beter aan te sluiten bij het werkelijke rendement. Ten eerste is met ingang van 1 januari 2016 het heffingvrije vermogen verhoogd van € 21.330 naar € 24.437. Vervolgens is de vermogensrendementsheffing met ingang van 1 januari 2017 herzien zodat het forfaitaire rendement beter aansluit bij de rendementen die door belastingbetalers met eenzelfde vermogensomvang gemiddeld zijn behaald. Het forfaitaire rendement wordt vanaf 2017 gebaseerd op de feitelijke gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen (de vermogensmix) van alle belastingplichtigen, zoals blijkt uit de aangiften 2012 in combinatie met in de markt gerealiseerd rendement volgens indicatoren voor beide componenten. Deze rendementen op spaargeld en beleggingen worden jaarlijks aangepast aan de hand van de meest actueel beschikbare gegevens.

Daarnaast zal het forfaitaire rendement als gevolg van de maatregelen met ingang van 2018 dichter aansluiten bij het laatst genoten gemiddelde werkelijke rendement, doordat voor het rendement over het aan het spaardeel toegerekende gedeelte van de grondslag voortaan gebruik wordt gemaakt van actuelere cijfers. Tevens is vanaf 2018 een verdere verhoging van het heffingvrije vermogen doorgevoerd naar € 30.000 waardoor de belastingdruk op het box 3-vermogen daalt.

Door de gewijzigde systematiek met de jaarlijkse actualisatie sluit de uitkomst gemiddeld beter aan bij de behaalde individuele rendementen. Gelet op het voorgaande ga ik er vooralsnog vanuit dat niet is te verwachten dat het systeem dat sinds 2017 geldt strijd op zal leveren met het recht op eigendom. Er zijn, net als bij elk forfaitair systeem op individueel niveau afwijkingen, maar per saldo is het systeem realistischer geworden, beter toegesneden op de «gemiddelde» werkelijkheid en wordt het veronderstelde rendement ook nog eens jaarlijks bijgesteld.

Vraag 6 en 7

Biedt het overstappen naar een heffing gebaseerd op reëel rendement meer «fair balance» aan de belastheffing, zoals afgesproken in het regeerakkoord?

Wanneer is het kabinet voornemens de overstap op belasten op basis op reëel rendement in gang te zetten en hoe vorderen de onderzoeken hiernaar?

Antwoord 6 en 7

In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement zal uitwerken. Omdat het systeem van een vermogensrendementsheffing op basis van werkelijke rendement nog niet is uitgewerkt kan niet aangegeven worden of een vermogensrendementsheffing op basis van het werkelijk rendement in algemene zin tot meer fair balance aan de belastingheffing zou leiden.

De vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer heeft, mede naar aanleiding van het Keuzedocument box 3 van juni 2017, mij op 23 november 2017 verzocht om een kabinetsstandpunt met betrekking tot box 3 op basis van werkelijk rendement. Aan de brief met het kabinetsstandpunt wordt gewerkt. De brief zal dit voorjaar nog naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

Vraag 8

Bent u bereid deze vragen te beantwoorden alvorens u uw beleidsagenda naar de Tweede Kamer stuurt?

Antwoord 8

Deze vragen zijn beantwoord voordat ik mijn beleidsagenda naar de Tweede Kamer stuur.


X Noot
1

Bekendmaking van 6 juni 2016, nr. BLKB2016/425, Stcrt. 2016, 31329.

X Noot
2

Dit betekent in feite beoordeling van het stelsel en niet beoordeling van het individuele geval.

X Noot
3

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 oktober 2017, 17/00498, ECLI:NL:GHARL:2017:8956; 17/00499, ECLI:NL:GHARL:2017:8964 en 17/00292, ECLI:NL:GHARL:2017:8966.

Naar boven