Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over «de Luxemburg-route» (ingezonden 12 december 2016).

Antwoord van Staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 30 december 2016).

Vraag 1

Kent u het bericht «Amundi introduceert de Luxemburg-route»?1

Antwoord 1

Ja

Vraag 2

Wat vindt u van de ontwikkeling dat er naast de België route nu ook de Luxemburg route is?

Antwoord 2

In antwoord op Kamervragen van het lid Lodders (VVD)2 van 3 juni jl. heeft het kabinet aangegeven een onderzoek te laten uitvoeren naar de precieze omgang en gevoelde urgentie bij belanghebbenden met betrekking tot grensoverschrijdende dienstverlening van pensioenfondsen. Dit onderzoek is inmiddels voorzien van een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer gestuurd.

Het doel van het onderzoek is om te inventariseren welke behoeften, kansen en mogelijke knelpunten internationale en middelgrote ondernemingen, pensioenuitvoerders, adviseurs en werknemers(vertegenwoordigers) ervaren ten aanzien van de huidige grensoverschrijdende pensioendienstverlening in het buitenland én die in Nederland. Het onderzoek is uitgevoerd door SEO op basis van deskresearch, interviews met 25 marktpartijen en De Nederlandsche Bank (DNB). Voor het onderzoek heeft DNB daarnaast data opgeleverd over grensoverschrijdende pensioenregelingen.

Uit dit onderzoek blijkt dat er op dit moment vier Nederlandse regelingen in Luxemburg worden uitgevoerd waarbij het in totaal gaat om minder dan 50 deelnemers. De verwachting van de geïnterviewden is dat ook in de toekomst het onderbrengen van Nederlandse regelingen in het buitenland geen grote vormen zal aannemen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet in de gaten houden, waarbij het van belang is dat de deelnemer goed beschermd is.

De onderbrenging van een pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder is een keuze en verantwoordelijkheid van de sociale partners betrokken bij die pensioenregeling. Voor het kabinet staat voorop dat de deelnemer goed beschermd moet zijn wanneer een Nederlandse regeling in het buitenland wordt uitgevoerd. Een belangrijke waarborg voor de deelnemers bij overdracht is gelegen in het feit dat zij zelf beslissen over de overgang. Zo is bij de herziening van de IORP-richtljin geregeld dat een meerderheid van de vertegenwoordigers van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden moet instemmen en hebben we recent in Nederland geregeld dat de ondernemingsraad moet instemmen. Daarnaast is expliciet in de richtlijn geregeld dat de toezichthouders van beide lidstaten moeten instemmen en blijft de toezichthouder van de lidstaat van de deelnemers toezicht houden op de toepassing van sociaal- en arbeidsrecht op de pensioenregeling.

Vraag 3

Hoe ziet het Europese pensioenvehikel dat in Luxemburg is opgezet er uit? Is dit ook toegankelijk voor pensioenregelingen uit Nederland?

Antwoord 3

Het pensioenvehikel zoals genoemd in het artikel richt zich op Defined contribution regelingen (DC-regelingen). Dat kunnen ook Nederlandse DC-regelingen zijn. Zoals bij het antwoord op vraag 2 genoemd is het daarbij vooral van belang dat de deelnemer goed beschermd is, wat met de herziening van de IORP-richtlijn en de benodigde instemming van de ondernemingsraad naar de mening van het kabinet gewaarborgd is.

Vraag 4

Heeft Nederland haar regelgeving op orde om werkgevers en pensioenuitvoerders de mogelijkheid te bieden om pensioenregelingen te centraliseren? Zo nee, waaraan schort het? Zo ja, in hoeverre komen (internationale) bedrijven juist naar Nederland toe om hier een pensioenregelingen te laten uitvoeren?

Antwoord 4

Het algemeen pensioenfonds biedt de mogelijkheid van een centrale uitvoering van verschillende pensioenregelingen, van zowel Nederlandse als buitenlandse partijen, met financieel afgescheiden vermogens.

Uit het rapport komt naar voren dat in oktober 2016 geen buitenlandse pensioenregelingen in Nederland worden uitgevoerd. Het is als gevolg van de IORP-richtlijn (Richtlijn 2003/41/EG) mogelijk om een buitenlandse pensioenregeling in een andere lidstaat van de Europese Unie uit te voeren. Dit kan met name voor multinationals uitkomst bieden. Dit is een zeer specifieke groep, voor wie het onderbrengen van verschillende pensioenregelingen uit verschillende landen schaalvoordelen kan opleveren. Deze multinationals kunnen er ook voor kiezen hun pensioenregelingen gecentraliseerd in Nederland te laten uitvoeren bij een pensioenuitvoerder.

Voor buitenlandse werkgevers die overwegen hun pensioenregeling te laten uitvoeren door een Nederlandse pensioenuitvoerder is het van belang te kijken hoe zij hun pensioenregeling kunnen inpassen binnen het Nederlandse financiële toetsingskader en hoe de Nederlandse governance vereisten invloed hebben op hun situatie. Met betrekking tot de governance is de uitdaging om enerzijds de overlegstructuur die voortvloeit uit de arbeids- en sociale wetgeving van de lidstaat waaruit de pensioenregeling afkomstig is te eerbiedigen en deze anderzijds goed in te passen in de Nederlandse situatie en regels die van toepassing zijn op de pensioenuitvoerder.

Bij het algemeen pensioenfonds is sprake van collectiviteitkringen met een daarop toegesneden governance. Voor een buitenlandse pensioenregeling die in een afgescheiden vermogen wordt uitgevoerd biedt dit in potentie mogelijkheden voor maatwerk, zonder dat dit maatwerk impact op de governance van andere afgescheiden vermogens heeft waarin Nederlandse regelingen worden uitgevoerd. Het kabinet heeft in haar kabinetsreactie bij het onderzoek aangegeven dat zij nader zal bestuderen of er aanpassingen nodig zijn om deze potentie van het algemeen pensioenfonds voor buitenlandse regelingen tot wasdom te laten komen en, zo ja, wat de effecten daarvan zijn.

Vraag 5

In hoeverre speelt de regelgeving in Luxemburg mee om daar het pensioen te laten uitvoeren? Klopt het, zoals het bericht aangeeft, dat het toezicht daar meer flexibel is? Zo ja, op welke gebieden is dit zo? Zo nee, wat zijn de verschillen tussen het Nederlands en het Luxemburgs toezicht?

Antwoord 5

De huidige uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen in Luxemburg is zeer beperkt en betreft volgens het onderzoek in totaal minder dan 50 deelnemers. Zoals bij het antwoord op vraag 2 genoemd is de onderbrenging van een pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder een keuze en verantwoordelijkheid van de sociale partners betrokken bij die pensioenregeling. Het kabinet vindt het daarnaast van belang dat lidstaten in de EU discretie behouden ten aanzien van de formulering van kapitaal- en risicostandaarden van pensioenfondsen en is dan ook geen voorstander van verdere Europese harmonisatie op dit vlak. Daardoor kunnen uiteraard verschillen ontstaan tussen de lidstaten onderling, echter de IORP-richtlijn waarborgt tegelijkertijd dat er sprake is van minimumeisen op basis waarvan berekening en financiering van de technische voorzieningen, vaststelling van het vereist vermogen en beleggingsvoorschriften van pensioeninstellingen prudent gebeuren. Het kabinet vindt het belangrijk dat Nederlandse deelnemers goed beschermd zijn en heeft daar met de herziening van de IORP-richtlijn op ingezet en met het creëren van een recht van instemming voor de ondernemingsraad alsook een expliciete grondslag voor toetsing door beide toezichthouders extra waarborgen geïntroduceerd.

Vraag 6 en 7

Waarom zijn België en Luxemburg wel in staat om deze regels op te stellen, dit tegen het licht van uw antwoorden op eerdere vragen, waaruit blijkt dat regels om buitenlandse contracten te beheren complex zijn en dat de huidige IORP richtlijn maar beperkte aanknopingspunten geeft?3

Staat u nog steeds achter uw antwoord dat «het verbreden van de Nederlandse prudentiële regels voor buitenlandse contracten de ontwikkeling van complexe regelgeving vereist en dat de huidige IORP-richtlijn daarvoor maar beperkte aanknopingspunten geeft»? Zo nee, waarom niet? Wat is er dan veranderd? Zo ja, waarom zijn België en Luxemburg wel in staat om deze regels op te stellen?

Antwoord 6 en 7

Bij de uitvoering van grensoverschrijdende pensioenregelingen is het van belang te kijken in hoeverre de nationale aspecten van de pensioenregeling ingepast kunnen worden in het toezichtkader van de lidstaat waar de pensioenuitvoerder onder valt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 kunnen er immers verschillen zijn tussen de lidstaten in dezen.

De IORP-richtlijn maakt onderscheid tussen twee typen pensioenuitvoerders; een eerste type pensioenuitvoerder die zelf een dekking tegen biometrische risico’s verzekert of een beleggingsrendement of een bepaalde hoogte van de uitkeringen garandeert en een tweede type pensioenuitvoerder waar deze verantwoordelijkheid bij de bijdragende onderneming ligt.

In Nederland is alleen het eerste type pensioenuitvoerder mogelijk. De pensioenuitvoerder garandeert zelf een dekking tegen biometrische risico’s, een beleggingsrendement en/of een bepaalde hoogte van de uitkeringen. Daarom speelt een eventuele sponsorgarantie geen rol bij het vaststellen van de vereiste buffers. Er is in Nederland namelijk bewust voor gekozen om een sponsorgarantie van een werkgever niet op te nemen in het ftk. De achterliggende reden hiervoor is dat een onderneming failliet kan gaan, waardoor de sponsorgarantie geen waarde meer heeft. Juist de scheiding tussen pensioenuitvoerder en werkgever die in de Pensioenwet is vervat, waarbij de pensioenaanspraken geheel buiten de financiële werkingssfeer van de solvabiliteit van de werkgever worden gebracht heeft naar de mening van het kabinet meerwaarde, zeker voor een land als Nederland met grote tweede pijler pensioenverplichtingen.

In België zijn beide typen pensioenuitvoerders wettelijk mogelijk, maar is in de praktijk vooral sprake van het tweede type pensioenuitvoerder. Mocht de garantie niet kunnen worden nagekomen, dan is in ultimo de Belgische werkgever verplicht een bijstorting te doen. Volgens de IORP-richtlijn moeten overigens de berekening en financiering van de technische voorzieningen, de vaststelling van het vereist vermogen en de beleggingsvoorschriften van pensioeninstellingen prudent gebeuren. Dit geldt ongeacht het type pensioenuitvoerder.

Uit het onderzoek grensoverschrijdende pensioenregelingen blijkt dat de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen in het buitenland betrekking heeft op een specifieke groep van multinationals. In het totaal gaat het om 0,1% van de deelnemers en 0,1% van het beheerd vermogen. Op basis van het onderzoek lijkt de aantrekkelijkheid van het uitvoeren van een Nederlandse pensioenregeling in België ook in de toekomst vooralsnog geen grote vormen aan te nemen en beperkt te blijven tot enkele multinationals die schaalvoordelen zoeken.

Deze multinationals zijn een zeer specifieke groep, voor wie het onderbrengen van verschillende pensioenregelingen uit verschillende landen schaalvoordelen kan opleveren. Daarnaast heeft deze groep in veel gevallen een sponsorgarantie afgegeven. In België is een sponsorgarantie een van de elementen waarbij rekening kan worden gehouden bij het vaststellen van de vereiste buffers.

Samenvattend: De IORP-richtlijn biedt naar de mening van het kabinet weliswaar een aanknopingspunt voor het verbreden van de Nederlandse prudentiele regels, maar dat is een beperkt aanknopingspunt. Het betreft immers minimumeisen waarin Nederland zelf nadere invulling zou moeten geven, waarbij in Nederland er bewust voor is gekozen om een sponsorgarantie van een werkgever niet op te nemen in het ftk.

Vraag 8 en 9

Bent u nu bereid, om zoals u in uw antwoord op de eerdere vragen aangaf, nu verdere stappen te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat moet er dan gebeuren voordat u deze stappen neemt? Zo ja, wanneer wordt «de Nederland-route» geïntroduceerd?

Welke stappen heeft u afgelopen maanden gezet om een begin te maken van Nederland als een aantrekkelijker land voor buitenlandse pensioenregelingen?

Antwoord 8 en 9

Het kabinet acht het niet wenselijk de Nederlandse prudentiele regels te wijzigen. Voor wat betreft de uitvoering van buitenlandse premieovereenkomsten biedt de premiepensioeninstelling al voldoende mogelijkheden en is een aanpassing van de prudentiële regels niet opportuun. Voor wat betreft de uitvoering van buitenlandse uitkeringsovereenkomsten kiest het kabinet er bewust voor om een sponsorgarantie niet mee te nemen in het ftk.

Met betrekking tot het uitvoeren van buitenlandse pensioenregelingen in Nederland wijst het kabinet er op dat de afgelopen jaren twee nieuwe pensioenuitvoerders zijn geïntroduceerd, naast het algemeen pensioenfonds betreft dit ook de premiepensioeninstelling (PPI). Zowel de PPI als het algemeen pensioenfonds kunnen naar de mening van het kabinet interessante uitvoeringsopties zijn voor buitenlandse partijen.

Een PPI is primair gericht op de uitvoering van DC-regelingen en kan voor buitenlandse partijen aantrekkelijk zijn vanwege de lage uitvoeringskosten en eenvoudige organisatiestructuur van de uitvoerder. Het kabinet ziet ook het algemeen pensioenfonds als een instelling die geschikt is voor de centralisering van de pensioenuitvoering. Bij het algemeen pensioenfonds is sprake van collectiviteitkringen met een daarop toegesneden governance. Voor een buitenlandse pensioenregeling die in een afgescheiden vermogen wordt uitgevoerd biedt dit in potentie mogelijkheden voor maatwerk, zonder dat dit maatwerk impact op de governance van andere afgescheiden vermogens heeft waarin Nederlandse regelingen worden uitgevoerd. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie bij het onderzoek naar grensoverschrijdende pensioenregelingen, laat ik nader bestuderen of er aanpassingen nodig zijn om deze potentie van het algemeen pensioenfonds voor buitenlandse regelingen tot wasdom te laten komen en, zo ja, wat de effecten daarvan zijn.


X Noot
1

PensioenPro, 7 december 2016

X Noot
2

Kamerstukken II 2015/16, Aanhangsel van de Handelingen, 2759

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2759

Naar boven