Vragen van het lid Dik-Faber (ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de evaluatie van de Jonge Landbouwersregeling door NAJK (ingezonden 4 november 2016).

Antwoord van Staatssecretaris Van Dam (Economische Zaken) (ontvangen 30 november 2016)

Vraag 1

Kent u de evaluatie van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) over de Jonge Landbouwersregeling (JOLA), waaraan tweehonderd jonge landbouwers hebben meegewerkt?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat vindt u van de conclusies, bijvoorbeeld dat 70% van de jonge landbouwers geen investering op de lijst heeft gevonden waar behoefte aan is en dat 85% vindt dat er te weinig keuzemogelijkheden zijn die aansluiten bij de praktijk? Wat vindt u van de conclusie dat voor 45% van de deelnemers het minimaal te investeren bedrag per investering (20.000 euro) te hoog is, met name voor kleinere ondernemers die relatief kleinschalig willen investeren in onder meer weideboxen, koematrassen en machines?

Antwoord 2

Met de start van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) is het plattelandsbeleid voor het overgrote deel gedecentraliseerd naar de provincies. De JOLA is een van de maatregelen, die met ingang van het POP3 door de provincies wordt uitgevoerd. De verantwoordelijkheid voor de regeling ligt daarmee primair bij de provincies.

Aanvankelijk zouden de provincies de JOLA in november 2015 openstellen. Nadat de provincies aan mij hadden aangegeven dat de voorbereiding meer tijd in beslag zou nemen, heb ik, mede op verzoek van uw Kamer, toegezegd te willen faciliteren bij het opstellen van een uniforme regeling. De regeling zou dan toch nog op korte termijn door de provincies kunnen worden opengesteld, waarmee aan de wens van het NAJK kon worden voldaan.

Het op korte termijn kunnen openstellen van de JOLA heeft ertoe geleid dat keuzes dienden te worden gemaakt met betrekking tot de samenstelling van de investeringslijst en de hoogte van het minimaal te investeren bedrag (€ 20.000).

Vraag 3

Op welke manier vindt uw evaluatie plaats, samen met provincies en het NAJK? Op welke manier is het NAJK actief betrokken bij deze evaluatie? Op welke manier neemt u bovengenoemde evaluatie onder tweehonderd jonge landbouwers mee in de resultaten? Wanneer kan de Kamer de resultaten van uw evaluatie verwachten? Op welke wijze borgt u dat er een kwalitatieve analyse van de evaluatiegegevens plaatsvindt en de resultaten daarvan goed geïnterpreteerd worden door provincies?

Antwoord 3

De provincies zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de JOLA. Om deze reden heeft Minister Kamp in de vergadering van 7 april 2016 toegezegd uw wensen met betrekking tot de evaluatie, zoals verwoord in de motie van de leden Visser c.s., (Kamerstuk 21 501 32, nr. 913) over te brengen aan de provincies.

De evaluatie wordt door een externe onafhankelijke partij uitgevoerd en de uitkomsten zijn naar verwachting begin december bekend bij de provincies. Het NAJK is door middel van verschillende interviews actief betrokken bij deze evaluatie. Een goede invulling van de JOLA, die aansluit bij de wensen van de doelgroep, is in het belang van alle betrokkenen. In dit verband ga ik er vanuit dat de provincies de uitkomsten van de evaluatie in hun verdere besluitvorming over de JOLA zullen betrekken. Ik zal uw verzoek om kennis te mogen nemen van de uitkomsten van de evaluatie aan de provincies overbrengen.

Vraag 4

Deelt u de mening dat de JOLA nog beter ingericht moet worden op de praktijksituatie van jonge landbouwers, inclusief kleinere bedrijven? Zo ja, bent u bereid om, samen met provincies, praktische verbeteringen door te voeren in de JOLA, onder meer door het verlagen van de investeringsdrempel en door de JOLA beter in te richten op de behoefte van jonge landbouwers in de praktijk en op kleinere bedrijven?

Antwoord 4

Zoals ik hierboven bij mijn beantwoording van de vragen 2 en 3 heb aangegeven ben ik niet primair verantwoordelijk voor de inhoud van de JOLA. Ik weet dat bovengenoemde wensen om de regeling aan te passen bekend zijn bij de provincies. Op verzoek van provincies ben ik bereid om mee te denken over deze aanpassingen.

Vraag 5

Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het ministerie voor Economische Zaken voor het jaar 2017, onderdeel Landbouw en Natuur, te beantwoorden?

Antwoord 5

De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.

Naar boven