Vragen van het lid Voortman (GroenLinks) aan de Staatssecretarissen van Financiën en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het persoonsgebonden budget en huurtoeslag (ingezonden 27 september 2016).

Antwoord van Staatssecretaris Wiebes (Financiën), mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 24 november 2016)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 252

Vraag 1 en 2

Is bij u bekend dat mensen huurtoeslag moeten terugbetalen als gevolg van een restant van het persoonsgebonden budget, dat zij aan het einde van het kalenderjaar nog niet uit hebben gegeven?

Deelt u de mening dat het hierbij niet gaat om spaargeld of vermogen en dat geld dat in het kader van het persoonsgebonden budget is uitgekeerd niet mee zou moeten tellen voor de huurtoeslag?

Antwoord 1 en 2

Het is mogelijk dat mensen geen recht hebben op huurtoeslag omdat hun fiscale rendementsgrondslag de toepasselijke grens overschrijdt. Voor de vaststelling van de omvang van het voor het recht op huurtoeslag in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij de box 3-grondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het recht op huurtoeslag wordt dan ook niet louter bepaald door het restant persoonsgebonden budget maar door het totaal van de bezittingen en schulden. Alle geldbedragen die op de peildatum op de bankrekening staan worden als vermogen in aanmerking genomen voor de vermogenstoets, ongeacht de herkomst ervan. Dat geldt dus ook voor bedragen die resteren uit een persoonsgebonden budget.

Vraag 3

Is bij u bekend hoeveel mensen in een vergelijkbare situatie zitten, waarbij zij doordat zij nog een restant persoonsgebonden budget hebben, geconfronteerd worden met een terugbetaling van toeslagen?

Antwoord 3

Nee.

Vraag 4 en 5

Klopt het dat in 2012 en 2013 het persoonsgebonden budget als bijzonder vermogen mocht worden aangemerkt, waardoor het buiten beschouwing van de huurtoeslag gehouden kon worden?

Klopt het dat in de jaren na 2013 het persoonsgebonden budget niet meer als bijzonder vermogen kon worden aangemerkt? Zo ja, waarom is dit gewijzigd?

Antwoord 4 en 5

Op grond van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen worden voorschotten persoonsgebonden budget die betrekking hebben op een subsidieperiode in de jaren 2012 of 2013 op verzoek buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van de vermogenstoets voor de huurtoeslag. Deze uitzondering geldt echter alleen voor zover het zorgkantoor de voorschotten heeft uitbetaald vóór 1 januari van het betreffende jaar. Voor de jaren 2012 en 2013 kon zich namelijk de situatie voordoen dat een zorgkantoor het hele voorschot persoonsgebonden budget al aan het eind van 2011 of 2012 op de bankrekening van de budgethouder stortte, waardoor het volledige bedrag op de peildatum 1 januari 2012 of 1 januari 2013 meetelde voor de vermogenstoets. De zorgkantoren die dat deden hebben hun uitbetalingsystematiek in 2013 aangepast, waardoor het voorschot persoonsgebonden budget dat betrekking had op het jaar 2014 uitsluitend na 1 januari van dat jaar werd uitbetaald en de hiervoor genoemde problematiek zich niet meer voor kon doen. Met ingang van 2015 worden persoonsgebonden budgetten überhaupt niet meer rechtstreeks uitbetaald aan budgethouders.

Vraag 6

Klopt het dat er voor gedupeerden een oplossing is gevonden, waarbij een drempel gold van 3.000 euro? Zo ja, kunt u uitleggen waarom voor die drempel gekozen is en waar deze op gebaseerd is?

Antwoord 6

Vermoedelijk is hier sprake van een misverstand. In mijn brief van 27 mei 2016 aan Uw Kamer1 ben ik ingegaan op een concrete casus waarin een deel van een uitbetaald voorschot persoonsgebonden budget met betrekking tot het subsidiejaar 2012 was meegeteld voor de vermogenstoets van de huurtoeslag over 2013. Ik heb in deze brief aangegeven dat in de betreffende casus geen sprake was van uitbetaling door het zorgkantoor van het persoonsgebonden budget voor 1 januari 2012, maar van een restant persoonsgebonden budget dat op 1 januari 2013 nog op de bankrekening stond van de budgethouder. Voor dergelijke situaties geldt de in het antwoord op de vragen 4 en 5 genoemde uitzondering van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet. Omdat nadere gegevens omtrent de betreffende casus ontbraken is in de brief voorts in algemene zin gewezen op de mogelijkheid om tegenover dit restantbedrag, omdat daarvoor een terugbetalingsverplichting geldt, een bedrag als «schuld» op te nemen in de IB-aangifte bij de vaststelling van de box 3-grondslag en dat de budgethouder in kwestie alsnog aangifte zou kunnen doen als hij dat over het hoofd zou hebben gezien of ambtshalve vermindering van zijn aanslag over dat jaar zou kunnen vragen. Daar is in algemene zin de kanttekening bij gemaakt dat er wel een drempel geldt van € 3.000 (voor partners € 6.000) voor het in aanmerking nemen van schulden in box 3.

Vraag 7 en 8

Welke oplossing biedt u mensen die onder die drempel uitkomen?

Bent u bereid alsnog naar een oplossing voor deze groep te kijken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7 en 8

Hoewel dit niet past in mijn streven naar vereenvoudiging van regelgeving en het extra werkzaamheden voor de Belastingdienst/Toeslagen met zich brengt, ben ik bereid voor deze groep van gevallen een tegemoetkoming te treffen op grond van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Mensen die hiervoor in aanmerking komen kunnen zich melden bij de Belastingdienst/Toeslagen die het restant persoonsgebonden budget alsnog buiten beschouwing zal laten bij de berekening van de toeslag. Een en ander zal ik op korte termijn in een ministeriële regeling nader vormgeven. Mijn beslissing is mede ingegeven door het feit dat deze situatie zich in de toekomst niet meer zal voordoen vanwege de wijziging van de systematiek van het pgb met ingang van 2015. Daardoor vindt rechtstreekse uitbetaling van geldbedragen op de bankrekening van de budgethouder niet langer plaats.


X Noot
1

Kamerstuk 34 300 IX, nr. 26

Naar boven