Vragen van het lid Van Gerven (SP) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over het verstrekken van viskweeksubsidies die concurreren met bestaande economische activiteiten en het manipuleren van een LEI-rapport (ingezonden 7 juni 2016).

Antwoord van Staatssecretaris Van Dam (Economische Zaken) (ontvangen 22 november 2016).

Vraag 1

Kunt u reageren op de bijgevoegde documenten uit het Wob-verzoek?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3, 4, 5

Wat is uw appreciatie van het feit dat in een e-mail d.d. 26-2-2010 uw ministerie letterlijk aan het Landbouw Economisch Instituut (LEI) dicteert hoe bepaalde cruciale alinea’s van het «onafhankelijke» LEI-rapport moeten gaan luiden? Is hier sprake van WC eend-wetenschap?

Wat zegt het gemak waarmee dit gebeurt u over het respect dat er bij uw ministerie is voor de onafhankelijkheid van de wetenschap?

Onderschrijft u dat de schaapachtige wijze waarop het LEI de formuleringen van haar onderzoek laat aanpassen een onafhankelijk wetenschappelijk instituut niet waardig is?

Wat is uw mening over het manipuleren van de uitkomsten van het LEI-onderzoek teneinde de rechtszaak te beïnvloeden?

Antwoord 2, 3, 4, 5

Het genoemde document betreft een interne e-mailwisseling tussen medewerkers van het ministerie en dus niet een e-mail van een medewerker van het ministerie aan het LEI. Het is overigens niet ongebruikelijk dat concept-rapporten worden voorgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken (EZ) als opdrachtgever. Hierbij wordt vooral gekeken of de onderzoeksvraag helder en duidelijk is beantwoord en niet voor meerdere interpretaties vatbaar is.

In dat kader kunnen verhelderende vragen worden gesteld en opmerkingen worden gemaakt die leiden tot een duidelijkere formulering. Het is aan het onderzoeksinstituut om eventuele opmerkingen al dan niet over te nemen.

Inmiddels heb ik vernomen dat het LEI naar aanleiding van deze vragen van uw Kamer een intern onderzoek heeft ingesteld naar de onafhankelijkheid van dit rapport. De resultaten daarvan zijn door het college van bestuur van de stichting Wageningen University & Research (WUR, voorheen de stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek) voorgelegd aan een hiervoor ingestelde onafhankelijke Commissie Wetenschappelijke Integriteit. Ik heb daarover contact gehad met de WUR die, gelet op de vertrouwelijkheid bij lopende integriteitsonderzoeken, waarover landelijk afspraken zijn gemaakt in het belang van onderzoekers en andere betrokkenen, geen verdere mededelingen kan doen over het onderzoek. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek af.

Vraag 6

Was de oorspronkelijke intentie van de subsidieregeling dat de gesubsidieerde bedrijfsactiviteiten niet mogen concurreren met bestaande bedrijfsactiviteiten?

Antwoord 6

Ik verwijs u voor de beantwoording naar de brief inzake subsidie ontwikkeling aquacultuur, die op 27 oktober 2014 aan uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 812). Onlangs was er wederom een rechtszaak bij de rechtbank Oost-Brabant tegen de Staat aangespannen, waarbij de eiser eist dat de Staat schuld erkent voor het benadelen van de eiser en zijn onderneming als gevolg van een subsidie aan een ander bedrijf. De rechtbank van Oost-Brabant heeft op 18 mei 2016 de eis afgewezen. Tegen deze uitspraak is eiser in hoger beroep gegaan.

Vraag 7

Vindt u dat in dit geval sprake was van subsidie voor activiteiten die concurreren met bestaande bedrijfsactiviteiten? Zo nee, hoe verklaart u dat uw ministerie schrijft (d.d. 23 april 2010): «In het geval van Z <naam subsidie ontvanger> was er echter wel degelijk sprake van een (behoorlijke) restwaarde waardoor ze inderdaad een voordeel hebben ten opzichte van anderen in de sector»?

Antwoord 7

Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Ik verwijs u ook naar de eerdere beantwoording van vraag 2 en vraag 10 van de vragen inzake het bericht «Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijke staartje» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 977).

Vraag 8

Hoe verklaart u de bereidheid om subsidievoorwaarden aan te passen teneinde de subsidieaanvraag «tailormade» voor een specifiek bedrijf te maken (interne memo d.d. 21 september 2009)? Hoe vaak gebeurt het dat subsidievoorwaarden worden aangepast om aan een specifiek iemand subsidie te kunnen verstrekken?

Antwoord 8

Er is geen sprake van aanpassen van subsidievoorwaarden voor specifieke bedrijven of personen.

Bij het openstellen van nieuwe subsidieregelingen wordt zoveel mogelijk kennis en ervaring opgedaan van voorgaande openstellingen. De interne memo uit 2009 was, voor zover ik die kan beoordelen, bedoeld om te leren van ervaringen uit voorgaande openstellingen en die mee te nemen bij nieuwe openstellingen. EZ heeft overigens geen enkel belang bij het aanpassen van subsidievoorwaarden om specifiek aan één ondernemer subsidie te kunnen verlenen.

Vraag 9

Wat is uw mening over het feit dat vanuit uw ministerie wordt voorgesteld de subsidievoorwaarden (zoals beschreven in de bijlage, artikel 4:40 lid 3: «Geen subsidie wordt verstrekt voor een project dat … bijdraagt aan een vergroting van de productie van forel, paling, meerval») aan te passen teneinde de Claresse (een soort meerval) te kunnen subsidiëren?

Antwoord 9

Zie mijn antwoord op vraag 8.

Vraag 10

Uiteindelijk zijn de voorwaarden niet aangepast, maar is wel kort hierna € 345.045,- subsidie gegeven voor het in de markt zetten van de Claresse; wat was het maatschappelijk nut hiervan? Waarom is subsidie gegeven voor promotie van de Claresse en onderzoek daartoe? Is onderzocht of bestaande bedrijven hiervan nadeel zouden ondervinden? Is het promoten van een merknaam (Claresse) in overeenstemming met de subsidievoorwaarden?

Antwoord 10

Dit betreft een subsidie uit het Europees Visserij Fonds (EVF) programmaperiode 2007–2013. Bij het EVF zijn er subsidieregelingen opengesteld die passen onder het communautair visserijbeleid. Deze openstellingen worden gepubliceerd en zijn voor iedere ondernemer toegankelijk. De aanvragen voor subsidie worden inhoudelijk beoordeeld door een beoordelingscommissie.

Bij de inhoudelijke beoordeling is juist door deze commissie aangegeven dat de subsidie niet aangewend mag worden voor promotie van de merknaam Claresse. Bij de vaststelling van de subsidie is er ook gekeken of er sprake was van promotie van de merknaam Claresse. Dit blijkt niet het geval te zijn.

Vraag 11

Onderschrijft u de woorden van uw ministerie in de e-mail d.d. 21 september 2009: «De Claresse blijft een meerval»?

Antwoord 11

Zie ook mijn antwoord op vraag 8. In 2009 was er nog onduidelijkheid of Claresse een meervalsoort is. Overigens is er in de rechterlijke uitspraken in latere jaren steeds van uitgegaan dat Claresse een meervalsoort is. Dit is voor EZ geen punt van discussie meer.

Vraag 12

Uw ministerie schrijft (e-mail d.d. 23 april 2010) dat zij de subsidie niet terug wil vorderen «omdat dit te veel heibel geeft»; is dit een gebruikelijke redenatie om al dan niet terug te vorderen? Onderschrijft u dat dit geen valide argument is om al dan niet terug te vorderen? Zo ja, gaat u alsnog terugvorderen? Zo nee, geldt de redenatie dat er niet teruggevorderd wordt als het te veel heibel geeft ook voor andere ministeries, zoals bijvoorbeeld bij strafkortingen op de bijstand voor fraude of fouten bij uitkeringen?

Antwoord 12

Voor de redenen waarom er niet is teruggevorderd verwijs ik u naar de eerdere beantwoording van vraag 2 en vraag 6 van de vragen inzake het bericht «Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijke staartje» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 977).

Vraag 13

In hoeverre is het aanpassen van subsidievoorwaarden ten bate van een specifiek persoon en het manipuleren van onderzoeksuitkomsten van het LEI conform interne gedragscodes op het ministerie? Zijn dit veelvoorkomende praktijken?

Antwoord 13

Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 8.

Naar boven