Vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (beiden Groep Bontes/Van Klaveren) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over discriminatie van autochtonen door een Haagse wethouder (ingezonden 4 november 2016).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 17 november 2016).

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van het bericht «Allochtoon krijgt voorrang bij sollicitatie»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Hoe oordeelt u over de plannen van een Haagse wethouder om autochtonen te discrimineren op grond van hun afkomst?

Deelt u de visie dat sollicitanten aangenomen dienen te worden op basis van kwaliteit en niet op basis van etniciteit? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 2 en 3

De kwaliteit van medewerkers staat voor mij voorop, naast het bieden van gelijke kansen aan iedere sollicitant. Indien er sprake is van discriminatie wordt onder meer niet alle kwaliteit benut. Het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt vind ik dan ook een zeer belangrijke zaak. Na afronding van de Rijksmonitor anoniem solliciteren die ik u nog dit jaar toestuur, zal ik de Kamer informeren over mogelijke vervolgacties.

Daarbij merk ik op dat het voeren van een voorkeursbeleid in de werving en selectiefase onder voorwaarden is toegestaan. Zo is het verbod op onderscheid als neergelegd in de Algemene wet gelijke behandeling (awgb) ingevolge artikel 2, derde lid van deze wet niet van toepassing, indien het onderscheid een specifieke maatregel betreft die tot doel heeft personen behorende tot een bepaalde etnische of culturele minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te kennen ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de grond ras op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel. Voorkeursbeleid moet daarbij volgens de vaste oordelenlijn van het College voor de Rechten van de Mens2 voldoen aan de voorwaarden van een vastgestelde achterstand, zorgvuldige en objectieve beoordeling, evenredigheid tussen middel en doel, en kenbaarheid van het gehanteerde voorkeursbeleid. De zorgvuldige beoordeling houdt onder meer in dat uitsluitend bij gelijke geschiktheid voorrang mag worden gegeven aan de kandidaat die deel uitmaakt van de doelgroep. Bij evenredigheid moet gedacht worden aan het feit dat het onderscheid in redelijke verhouding staat tot het doel, zodat de voorkeursmaatregel wordt gerechtvaardigd door de mate van achterstand en geschikt is om de achterstand daadwerkelijk te verminderen dan wel op te heffen.

In het artikel «Allochtoon krijgt voorrang bij sollicitatie» wordt vermeld dat het voorkeursbeleid van Den Haag aan de orde is bij gelijke geschiktheid. Hieruit leid ik af dat Den Haag bij het voornemen om dit voorkeursbeleid in te voeren etniciteit niet boven kwaliteit stelt.

Vraag 4 en 5

Hoe verhoudt deze vorm van discriminatie zich tot de eerder door u gebezigde zin: «iedereen moet iets van zijn of haar leven kunnen maken zonder gehinderd te worden door discriminatie»?3

Wat is uw visie op het gegeven dat de enige vorm van institutioneel racisme in Nederland «positieve» discriminatie betreft?

Antwoord 4 en 5

Verschillende studies4 hebben aangetoond dat er sprake is van discriminatie van mensen met een migrantenachtergrond bij werving en selectie. Dit heeft effect op de personeelssamensteling van organisaties en instellingen. Het beleid van de gemeente Den Haag is, voor zover dit een bevoorrechte positie van mensen met een migrantenachtergrond zou opleveren, op basis van de Awgb onder voorwaarden toegestaan, ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de grond ras op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel (zie ook antwoord vraag 2 en 3).

Vraag 6

Bent u bereid de discriminerende wethouder spreekwoordelijk op de vingers te tikken en aan te sporen om af te zien van dit onzalige beleid? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 6

Een gemeente heeft in beginsel een eigen verantwoordelijkheid en het gemeentebestuur dient hierover rekenschap te geven aan de gemeenteraad. De keuze voor een voorkeursbeleid en de vormgeving daarvan is in beginsel dan ook een aangelegenheid van de gemeente zelf om daarover te beslissen binnen de randvoorwaarden die het College voor de Rechten van de Mens daarvoor hanteert en die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2 en 3. Vooralsnog beschik ik niet over informatie dat de gemeente Den Haag deze randvoorwaarden niet in acht neemt of wil nemen. Daarom zie ik thans geen aanleiding om de wethouder op zijn voornemen aan te spreken.


X Noot
2

Oordeel College voor de Rechten van de Mens 2012, 195; CGB, Derde evaluatie AWGB, p. 72 en 73.

X Noot
3

Kamerstuk 30 950, nr. 47

X Noot
4

Panteia: «Discriminatie in de wervings- en selectiefase. Resultaten van «virtuele» praktijktests» (2015); en SCP: «Op afkomst afgewezen. Onderzoek naar discriminatie op de Haagse arbeidsmarkt» (2015)

Naar boven