Vragen van de leden Marcouch en Fokke (beiden PvdA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat de politie in Maastricht een incident met drie drag queens niet serieus genomen zou hebben (ingezonden 4 oktober 2016).

Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 31 oktober 2016).

Vraag 1

Kent u het bericht «Drag queens belaagd: COC wil onderzoek naar politie»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3, 4, 5

Is het waar dat drie mannen «in uitbundige vrouwenkleren» na een optreden in een café van het COC door een groep jongeren in het nauw gedreven werden en te maken kregen met handtastelijkheden en discriminerende teksten? Zo nee, wat is er dan niet waar?

Is het waar dat politieagenten niet ingegrepen hebben toen drie drag queens lastig werden gevallen door een groep jongeren? Zo ja, waarom hebben die politieagenten niet ingegrepen? Zo nee, hoe hebben de politieagenten dan wel ingegrepen?

Hebben de genoemde drie mannen bij de politie melding gemaakt van het incident dan wel aangifte gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan?

Is er een gesprek geweest tussen de politie Maastricht en het COC ten aanzien van dit incident of over de wijze waarop de politie in Maastricht in het algemeen omgaat met incidenten waarbij homo's, lesbiennes, transgenders en biseksuelen het slachtoffer zijn? Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek? Zo nee, deelt u de mening dat een dergelijk gesprek wel nuttig kan zijn?

Antwoord 2, 3, 4, 5

De Minister van Veiligheid en Justitie is politiek verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de politie; de burgemeester is verantwoordelijk voor de aansturing van de politie ten aanzien van de openbare orde in zijn of haar gemeente. Specifieke vragen over het genoemde voorval in Maastricht kunnen dan ook worden gesteld aan het lokale gezag. De burgemeester van Maastricht heeft mij bericht dat hij de gemeenteraad nader zal informeren over het genoemde voorval.

In algemene zin hecht ik eraan te benadrukken dat de politie er altijd en voor iedereen is, waarbij seksuele voorkeur, gender(identiteit), politieke kleur of overtuiging, leeftijd, opleidingsniveau, functionele beperking, geloof of (etnische) achtergrond niet uitmaakt. Daar waar naar aanleiding van het politieoptreden bij slachtoffers de indruk ontstaat dat dit wel een rol speelt, is het van belang dat zo’n indruk bespreekbaar kan worden gemaakt in een gesprek met de politie. De politie is hiertoe in beginsel altijd bereid. Ook in dit geval, zo heb ik van de politie vernomen, is er een gesprek geweest met de personen waaraan u in uw vraag refereert. Hierbij waren ook de betrokken politieagenten zelf aanwezig. Tevens heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de politie in Maastricht en het COC Maastricht. Het is goed dat dit soort gesprekken plaatsvindt opdat er over en weer meer begrip voor elkaar kan ontstaan en, waar aan de orde, geleerd kan worden van de gebeurtenissen.

Vraag 6

Hoeveel aangiften met betrekking tot discriminatie of andere strafbare feiten met betrekking tot homo's, lesbiennes, transgenders en biseksuelen. zijn er het afgelopen jaar in Maastricht geweest en hoe is de politie daar mee om gegaan?

Antwoord 6

Ten aanzien van de specifieke situatie in Maastricht verwijs ik naar bovenstaande antwoord. In het recent aan uw Kamer aangeboden rapport «Discriminatiecijfers in 2015» is vermeld dat in 2015 bij de politie en de antidiscriminatievoorziening (ADV) 494 meldingen van discriminatie zijn geregistreerd in de regio Limburg. In 31% daarvan betrof het meldingen op grond van seksuele gerichtheid. Meldingen bij de politie worden conform de aanwijzing van het OM opgepakt.

Naar boven