Vragen van het lid Futselaar (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het sluiten van studiecentra van de Open Universiteit (ingezonden 2 augustus 2017).

Antwoord van Minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 18 september 2017).

Vraag 1

Hoe beoordeelt u het aangekondigde voornemen van de Open Universiteit (OU) om haar studiecentra in Alkmaar, Breda, Den Haag en Emmen te sluiten?

Antwoord 1

Ik ben op de hoogte van de voorgenomen sluiting van de studiecentra van de Open Universiteit (OU) in Alkmaar, Breda, Emmen en Den Haag. De OU heeft toegelicht dat deze voorgenomen sluiting het resultaat is van toenemende digitalisering. Steeds meer (onderwijs)activiteiten van de OU vinden online plaats; daardoor zijn er minder fysieke bijeenkomsten in studiecentra nodig en daalt het aantal studenten dat van de studiecentra gebruik maakt. Deze ontwikkeling is al enkele jaren gaande. Dit leidt ertoe dat er op sommige plekken een overschot aan ruimte is ontstaan. Het college van bestuur (cvb) van de OU is van mening dat het ondoelmatig is om middelen uit te geven aan het huren van vierkante meters die niet nodig zijn. Geld dat niet nodig is voor huisvesting en stenen kan beter worden ingezet voor onderwijs en onderzoek.

De OU geeft aan dat het fungeren als locatie voor het afleggen van tentamens een belangrijke functie van de studiecentra is. Studenten uit de regio’s waar studiecentra gesloten worden kunnen voor tentaminering (en overige diensten) gebruik maken van andere studiecentra van de OU. Ook na de sluiting van genoemde studiecentra blijven landelijke spreiding en bereikbaarheid van de voorzieningen in de andere studiecentra van de OU gewaarborgd.

Vraag 2

Wat is uw beoordeling van het feit dat het college van bestuur van de Open Universiteit deze sluiting wil doorzetten, ondanks de negatieve adviezen van de ondernemings- en studentenraad?

Antwoord 2

De ondernemingsraad en de studentenraad hebben inderdaad negatief geadviseerd over de voorgenomen sluiting van de studiecentra. Dat negatieve advies kwam voort uit het standpunt van deze raden dat het voorgenomen besluit niet voldoende onderbouwd is en dat het cvb van de OU eerst een strategische visie op de studiecentra zou moeten vaststellen voor men tot besluitvorming overgaat. Het cvb is van mening dat het voorliggende besluit goed is onderbouwd en dat het ontwikkelen en vaststellen van een dergelijke strategische visie los staat van de voorgenomen sluiting van deze studiecentra.

De gevolgen van de sluiting van de studiecentra zijn voor studenten beperkt en acceptabel volgens het cvb. Ook voor het eigen personeel zijn de gevolgen beperkt, er is geen sprake van verlies van arbeidsplaatsen. Tegen deze achtergrond is het kostenargument en de verantwoordelijkheid van het cvb voor doelmatige besteding van middelen doorslaggevend geweest.

Ingevolge de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek behoort het tot de bevoegdheid van het college van bestuur om te besluiten tot sluiting van studiecentra. De voorgenomen besluiten zijn onderbouwd voorgelegd aan de ondernemingsraad en studentenraad. De adviezen van deze raden zijn door het cvb meegewogen in de besluitvorming.

De studentenraad heeft inmiddels aan de raad van toezicht gevraagd te bemiddelen en te onderzoeken of een minnelijke schikking mogelijk is. De raad van toezicht zal gesprekken voeren met de studentenraad en het college van bestuur, om te verkennen of er een mogelijkheid is het verschil van inzicht ten aanzien van de besluitvorming te overbruggen. Het college van bestuur en de raad van toezicht vinden het beide van belang om constructief met de medezeggenschap om te gaan.

Vraag 3

Deelt u de mening dat de mogelijke sluiting van studiecentra de drempel voor het volgen van onderwijs zal verhogen, zeker waar het gaat om doelgroepen zoals werkenden en mensen met een functiebeperking?

Antwoord 3

Nee, die mening deel ik niet. De OU biedt online onderwijs aan dat iedereen kan volgen waar en wanneer men dat wil. De begeleiding vindt ook voor een belangrijk deel online plaats. Voor het afleggen van tentamens kan het zijn dat sommige studenten wat verder moeten reizen dan nu het geval is, maar zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt dat gezien als een beperkt en acceptabel gevolg. Voor studenten met een functiebeperking hanteert de OU als beleid dat gezocht wordt naar maatwerkoplossingen. Dat betekent dat indien iemand niet naar een studiecentrum kan komen om een tentamen af te leggen, er gezocht wordt naar een andere oplossing, zoals het elders afleggen van het tentamen onder toezicht van de OU. Dat beleid blijft ook na sluiting van de genoemde studiecentra van kracht.

Overigens verkent de OU mogelijkheden om nieuwe vormen van online tentaminering te gebruiken. Dat kan er op termijn toe leiden dat studenten bijvoorbeeld zelf de locatie bepalen waar zij tentamens afleggen en dat dit ook thuis of op het werk kan zijn.

Vraag 4

In hoeverre valt de voorgenomen sluiting van studiecentra te rijmen met het standpunt van het kabinet, waarin u met betrekking tot een «Leven Lang Leren» stelt dat het van groot belang is om een onderwijsaanbod te hebben «dat aansluit bij de wensen en behoeften van werkenden»?1 Doet de voorgenomen sluiting van deze studiecentra en daarmee de grote terugval van het aanbod aan hoger onderwijs in verschillende regio’s (West-Brabant, West-Friesland, Drenthe) voldoende recht aan uw uitgangspunten? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 4

Het is inderdaad van groot belang dat het onderwijs voor de doelgroep volwassen werkenden aansluit bij de specifieke kenmerken en behoeften van deze doelgroep. Concreet wordt daarmee onder meer gedoeld op het aansluiten bij relevante kennis en ervaring die de student al heeft, het optimaal mogelijk maken om werk en studie te combineren en het benutten van de mogelijkheden voor tijd- en plaatsonafhankelijk studeren middels online onderwijs.

Het onderwijs van de OU is afstandsonderwijs, waarin studenten online studeren. Op die manier sluit het onderwijs van de OU dus aan op de kenmerken en behoeften van werkenden en kunnen ook mensen in de regio’s West-Brabant, West-Friesland en Drenthe vanuit huis en/of werk blijven deelnemen aan dit onderwijs.

Vraag 5

In hoeverre strookt deze ontwikkeling met de opdracht die aan de Open Universiteit is gegeven in de memorie van toelichting van de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de positiebepaling van de Open Universiteit binnen het hoger onderwijs en wijziging van de bestuursorganisatie (1996), waarin wordt gesteld: «Hierbij wordt wel van de Open Universiteit verwacht dat het beleid voor de studiecentra mede dienstbaar is aan de totale onderwijsinfrastructuur van het land.»?2

Antwoord 5

In de betreffende memorie van toelichting is aangegeven dat met name studiecentra die in een bepaalde regio nagenoeg de enige toegang zijn tot het stelsel van hoger onderwijs, een bijzondere bescherming moeten genieten. In diezelfde memorie van toelichting is omschreven dat de OU net als andere instellingen in het hoger onderwijs eigen verantwoordelijkheid voor de onderwijstaak en de zelfstandige beleidsvoering krijgt.

Vraag 6

Bent u bereid om al het mogelijke te doen om deze en andere regionale centra open te houden? Bent u bereid daartoe onder andere in overleg te treden met het college van bestuur van de Open Universiteit? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dat te doen? Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze u de wet gaat naleven in deze?

Antwoord 6

De besluitvorming over sluiting van studiecentra is een eigenstandige verantwoordelijkheid en bevoegdheid van het cvb van de OU, waar ik als Minister niet in kan en wil treden.


X Noot
1

Kamerstuk 30 012, nr. 41

X Noot
2

Kamerstuk 25 161 nr. 3

Naar boven