Vragen van het lid Markuszower (PVV) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over
het bericht «We horen niets meer van OM» (ingezonden 17 augustus 2017).
Antwoord van Minister Blok (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 5 september 2017)
Vraag 1
Kent u het bericht «We horen niets meer van OM»?1 Zo nee, waarom niet?
Vraag 2
Wat is de reden dat het op 2 april 2017 mishandelde homostel uit Arnhem, dat door
meerdere jongens aangevallen is met een betonschaar, nog steeds niets heeft gehoord
van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot het verloop van het strafproces?
Antwoord 2
Sinds het voorval op 2 april 2017 zijn de slachtoffers een aantal malen geïnformeerd
over de stand van zaken in het onderzoek. Aanvullend technisch onderzoek was noodzakelijk.
Een dergelijk onderzoek kost uiteraard tijd. Het definitieve proces-verbaal is op
11 augustus jl. ingezonden naar het OM en inmiddels ook verstrekt aan betrokken raadslieden.
In overleg met alle procespartijen wordt momenteel een zittingsdatum gepland. Ook
is er na de berichtgeving in de media nog contact geweest met de advocaat van de slachtoffers.
Vraag 3
Kent u de VVD-slogan «Slachtoffers verdienen de aandacht, niet de dader»?2 Zo ja, waarom handelt u daar niet naar en welke maatregelen gaat u nemen om ervoor
te zorgen dat het OM slachtoffers, zoals het op 2 april 2017 mishandelde homostel,
niet in de kou laat staan?
Antwoord 3
Slachtoffers verdienen de aandacht. Ik heb met het OM afspraken gemaakt over een goede
bejegening en informatievoorziening aan slachtoffers. Deze afspraken komen deels voort
uit de op 1 april 2017 aangenomen Wet minimumnormen voor de rechten, ondersteuning
en de bescherming van slachtoffers. Het OM moet het slachtoffer op de hoogte houden
over de voortgang van zijn zaak indien het slachtoffer dit wenst. Daarnaast kan het
slachtoffer de officier van justitie gedurende het strafproces en de fase van de tenuitvoerlegging
te allen tijde verzoeken om hem te informeren over de voortgang van de zaak en andere
informatie die relevant is voor het slachtoffer. In deze zaak zijn er diverse momenten
geweest waarop de slachtoffers zijn geïnformeerd.
Vraag 4 en 5
Deelt u de mening dat de belangen van deze slachtoffers zwaarder moeten wegen dan
de belangen van de daders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom geeft het OM dan aan
terughoudend te zijn met informatie omdat de verdachten allemaal minderjarig zijn,
aangezien ze wel een volwassen daad hebben begaan?
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers dat deze verdachten
niet vastzitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit
zo snel mogelijk te veranderen?
Antwoord 4 en 5
Slachtofferbelangen wegen zwaar mee. In elke zaak worden de belangen tegen elkaar
afgewogen. Wanneer het gaat om minderjarige verdachten, zoals in de onderhavige casus,
is het standaard beleid om terughoudend te zijn met het delen van inhoudelijke informatie
in verband met privacybelangen van de verdachten. Ook wordt bij minderjarigen in beginsel,
in lijn met verdragen waarbij Nederland partij is, terughoudendheid betracht in vordering
c.q. toepassing van voorlopige hechtenis. In de onderhavige zaak zijn alle verdachten
voorgeleid aan de rechter-commissaris. Deze heeft besloten de vordering bewaring af
te wijzen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat ook minderjarige daders van gruwelijk geweld zwaar gestraft
moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Elk delict verdient een passende reactie. Wat passend is kan per casus verschillen.
Het uitgangspunt van het jeugdstrafrecht is dat het gedrag van minderjarigen door
begeleiding, behandeling en heropvoeding bijgestuurd kan worden.
Vraag 7
Wanneer komt u tot het heldere inzicht dat het invoeren van minimumstraffen de enige
manier is om ervoor te zorgen dat daders van gruwelijk geweld, zoals in dit geval
het toeslaan met een betonschaar, daadwerkelijk zwaar gestraft worden?
Antwoord 7
Bij brief van 12 februari 20133 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Kamer geïnformeerd
over de intrekking van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht
in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven
waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (minimumstraffen voor
recidive bij zware misdrijven). Deze intrekking was onderdeel van de uitvoering van
het huidige Regeerakkoord. In lijn hiermee acht ik de invoering van minimumstraffen
in het algemeen niet wenselijk. Dit delict, dat ik ten zeerste betreur, brengt mij
niet tot een ander standpunt.