Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht «Jongeren met nepwapen uit metro gehaald» (ingezonden 20 juli 2017).

Antwoord van Staatssecretaris Dijkhoff (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 18 augustus 2017).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad van vrijdag 5 mei 2017 «Jongeren met nepwapen uit metro gehaald»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Blijft u wat betreft het in Nederland verbieden van speelgoedvuurwapens (waarmee wordt bedoeld imitatie-, nep- en/of speelgoed-vuurwapens, allen vallend onder het begrip speelgoedwapens in de zin van de Europese richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed2) bij uw standpunt zoals verwoord in de antwoorden op eerdere vragen?3

Antwoord 2

Ja.

Vraag 3

Deelt u de mening dat in de Nederlandse situatie de problematiek rond speelgoedvuurwapens zich vooral voordoet als mensen deze voorwerpen bij zich dragen op de openbare weg dan wel in de openbare ruimte (publiek toegankelijke gebouwen, openbaar vervoer, enz.)?

Antwoord 3

Ja.

Vraag 4, 5

Deelt u de mening dat het eerbiedigen van de genoemde Europese richtlijn vooral ziet op het bieden van ruimte aan jongeren om op veilige wijze met speelgoed te kunnen spelen? Hoe beoordeelt u het dragen van speelgoedvuurwapens op de openbare weg en in de openbare ruimte in het licht van de Europese richtlijn? Deelt u de mening dat het beperken van het legale bezit van speelgoedvuurwapens tot de verkoop, tot het vervoeren (in de zin van artikel 1 van de Wet wapens en munitie, dus het verpakt vervoeren) en tot het gebruik in huiselijke kring de Nederlandse regelgeving niet strijdig hoeft te zijn met de Europese?

Ziet u mogelijkheden om het voorhanden hebben van speelgoedvuurwapens op de openbare weg of in de openbare ruimte standaard onder te brengen in de zinsnede «gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om (...) af te dreigen" geformuleerd in artikel 2 lid 1 onder categorie IV sub 7 Wet wapens en munitie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4, 5

De doelstelling van de genoemde richtlijn is het waarborgen van een hoog veiligheidsniveau voor speelgoed om zodoende de veiligheid en gezondheid van kinderen te waarborgen, en het waarborgen van de werking van de interne markt door geharmoniseerde veiligheidseisen voor speelgoed en minimumeisen voor markttoezicht vast te stellen.

Het bezit van speelgoedwapens is conform de Europese richtlijn toegestaan. De richtlijn stelt geen regels voor het dragen van speelgoedvuurwapens op de openbare weg en in de openbare ruimte. Inperking van de draagvrijheid van speelgoedwapens is slechts mogelijk via art. 2, lid 1, Categorie IV onder 7 jo. art. 27, lid 1 Wwm) waar door de vraagsteller reeds naar wordt verwezen. Het dragen hiervan is strafbaar zodra, gelet op de aard of omstandigheden waaronder dit voorwerp wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd of geschikt is om te dreigen. Dit vergt steeds een individuele afweging. In die zin geldt er in Nederland een beperkt draagverbod dat niet strijdig is met de Europese regelgeving. Gezien de doelgroep van het product, te weten kinderen, ligt het niet in de rede een algemeen draagverbod voor speelgoedwapens in te stellen.

Zinvoller acht ik de bewustwordingscampagne die de politie vorig jaar heeft gevoerd om te wijzen op de risico’s die speelgoedwapens met zich meebrengen. In het stroomschema dat te vinden is in bijgaande folder is de handelwijze van de politie ten aanzien van speelgoedwapens, conform bovenstaande lijn, uiteengezet4.


X Noot
2

RICHTLIJN 2009/48/EG VAN HET EuropEES parlement EN DE RAAD van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr.1604 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2316.

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven