Vragen van het lid Van Tongeren (GroenLinks) aan de Ministers van Economische Zaken en van Veiligheid en Justitie over de rechterlijke uitspraak waarin staat dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek moet doen naar de aardbevingsschade die is veroorzaakt door de gaswinning van de NAM (ingezonden 8 juni 2017).

Antwoord van Minister Kamp (Economische Zaken) mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie (ontvangen 3 juli 2017)

Vraag 1

Bent u bekend met de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt geoordeeld dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek moet doen naar de aardbevingsschade die is veroorzaakt door de gaswinning van de NAM?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat het essentieel is voor het rechtsgevoel van Groningers, voor een degelijke rechtsstaat en ook voor de rechtszekerheid voor bedrijven dat deze zaak uiterst grondig en zorgvuldig voorbereid wordt?

Antwoord 2

Ja.

Vraag 3

Herinnert u zich uw reactie op de uitspraak van de rechter op 1 maart 2017 in de zaak Dijk cs. over aansprakelijkheid voor materiële en immateriële schade door de NAM en de Staat, waarin u zegt niet in hoger beroep te gaan en dat de Staat een bepaalde periode onrechtmatig gehandeld heeft door de gaswinning door te laten gaan?

Antwoord 3

Ik heb in mijn brief van 19 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 333) aangegeven dat de Staat voldoende grond ziet om in hogere instantie op te komen tegen de uitspraak van 1 maart 2017 dat de Staat onrechtmatig gehandeld zou hebben. Naar mijn oordeel kan de door mij in de brief geschetste aanpak redelijkerwijs niet tot de conclusie leiden dat de Staat onrechtmatig gehandeld heeft. Omdat zaken zoals Dijk c.s. en Hommes c.s. – over gevoelens van onveiligheid en teleurstelling in de Staat en NAM – in de praktijk alleen maar verliezers kennen en omdat gerechtelijke procedures wat mij betreft niet de manier zijn om deze problematiek in Groningen op te lossen, heb ik echter besloten om af te zien van het zelf instellen van hoger beroep tegen dit vonnis.

Vraag 4 t/m 6

Deelt u de mening dat het Landelijk Parket moet worden aangewezen om de zaak in behandeling te nemen, aangezien het meer afstand tot individuele, plaatselijke en Haagse belangen heeft alsook meer capaciteit? Zo nee, waarom niet?

Bent u bereid in goed overleg te realiseren dat niet het Arrondissementsparket Noord-Nederland, maar juist het Landelijk Parket deze zaak in behandeling neemt? Zo nee, waarom niet?

Bent u bereid zo nodig de aanwijzingsbevoegdheid ex artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie te gebruiken om het Landelijke Parket een aanwijzing te geven om het door het hof opgelegde onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4 t/m 6

De Minister van Veiligheid en Justitie kan volgens de Wet op de Rechterlijke Organisatie algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitvoering van de taken en bevoegdheden van het Openbaar Ministerie. Met betrekking tot individuele zaken betracht de Minister in verband met de bijzondere positie van het Openbaar Ministerie in het strafproces grote terughoudendheid (Kamerstuk 25 392, nr. 3). Er is geen aanleiding om van deze lijn af te wijken. Indien het Openbaar Ministerie signalen van mogelijke strafbare feiten ontvangt, zal zij deze onderzoeken op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan het Openbaar Ministerie besluiten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek.

Vraag 7

Bent u bereid geen verdere acties te ondernemen die een verdere vertraging zouden kunnen veroorzaken van de zitting van de Raad van State over het gasbesluit van september 2016, die gepland is op 13 juli 2017?

Antwoord 7

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs de zittingsdatum voor de behandeling van het instemmingsbesluit van 30 september 2016 inzake het winningsplan voor het gasveld Groningen verzet van 22 mei naar 13 juli 2017. De aanleiding hiervoor was mijn voornemen om het voornoemde instemmingsbesluit te wijzigen. Door het verzetten van de zittingsdatum heeft de Afdeling voorkomen dat er twee maal een gerechtelijke procedure doorlopen zou moeten worden: eenmaal voor het instemmingsbesluit en eenmaal voor het wijzigingsbesluit. Ik ben niet van plan om vóór de nieuwe zittingsdatum het instemmingsbesluit nogmaals te wijzigen.

Naar boven