Vragen van het Van Nispen (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de slechte kwaliteit van NFI-rapporten (ingezonden 2 juni 2017).

Antwoord van Minister Blok (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 29 juni 2017)

Vraag 1

Wat is uw reactie op het bericht dat rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) regelmatig terugkerende problemen kennen?1

Antwoord 1

Het artikel van rechtspsycholoog professor Van Koppen neemt één specifiek NFI-rapport als voorbeeld. Een deel van de kritiek op dit rapport wordt door het NFI erkend (zie het antwoord op vraag 2 en 4 hieronder). In deze zaak heeft het hof Arnhem de conclusie van dit rapport gevoegd bij het overige bewijs en kwam vervolgens niet tot de overtuiging dat de tengelhamer in kwestie het moordwapen was2. Van Koppen trekt vervolgens conclusies over NFI rapporten in het algemeen en signaleert daarbij zes problemen (pag.1451 uit referentie 1).

Van Koppen’s probleempunten 1, 2 en 3 hebben betrekking op de wens om meer uitleg in het rapport op te nemen. Hoewel dit meestal voldoende gebeurt, wordt binnen het NFI de noodzaak hiervan nogmaals onderstreept naar aanleiding van dit artikel (zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 hieronder).

Punten 4 en 5 hebben betrekking op de rapportagewijze van het NFI. Deze rapportagewijze maakt duidelijk dat een deskundige zich beperkt tot wat hij kan zeggen op basis van zijn specialistische kennis en het aan hem voorgelegde materiaal. Het is aan de jurist om dat te voegen bij overig bewijs en informatie in de zaak. De werkwijze die Van Koppen voorstelt is wetenschappelijk achterhaald en om meerdere redenen niet werkbaar (zie het antwoord op vraag 5 en 6 hieronder).

Punt 6 en de verkorte rapportages hebben betrekking op het belang van de verdediging. Het NFI is onpartijdig en wil hiermee rekening houden; daarnaast is het NFI ook gehouden aan de juridische kaders en de onderzoeksopdracht (zie het antwoord op vraag 7 en 8 hieronder).

Voor het oplossen van sommige problemen die Van Koppen schetst heeft het NFI al meerdere initiatieven ontplooid (zie het antwoord op vraag 9 en 10 hieronder).

Momenteel wordt door het NFI gewerkt aan een meer uitgebreide inhoudelijke reactie op de kritiek die voor publicatie zal worden aangeboden aan het Nederlands Juristenblad.

Vraag 2

Klopt het dat de herkomst van de door het NFI onderzochte spullen niet wordt onderzocht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?

Antwoord 2

Nee, dat klopt niet. Wanneer er onzekerheid bestaat over de herkomst van spullen of wanneer onderzoek naar de herkomst van spullen relevant kan zijn voor de conclusie van het NFI rapport, informeert de NFI-deskundige in beginsel naar de herkomst.

In de door Van Koppen besproken zaak erkent het NFI dat dit onvoldoende is gebeurd. De scans van de schedel die door het ziekenhuis zijn gemaakt zijn wel aanwezig in het medisch dossier van het NFI, maar de informatie daaruit is niet gebruikt. In de bewuste zaak heeft het hof de bewijskracht van het rapport over de tengelhamer gevoegd bij het overige bewijs, waarbij dat overige bewijs de doorslag gaf.

Van Koppen doelt met dit kritiekpunt ook op de situatie waarin het bewijs op een speciale manier geselecteerd is. Een voorbeeld van speciale selectie is de identificatie van een verdachte via een DNA-database zoekactie, hierover is door het NFI gepubliceerd (o.a. referentie 2)3. Als iemand alleen verdachte is geworden op basis van een match in de database kan dat betekenen dat er weinig overig bewijs is of dat overig bewijs in een andere richting wijst. Daarom benadrukt het DNA-rapport expliciet het belang van het in samenhang bezien van alle onderdelen van het bewijs. Er is namelijk geen probleem wanneer zowel de bewijswaarde van het deskundigenrapport als het overige bewijs en informatie door de rechter worden beschouwd (zoals ook in de bewuste zaak gebeurde). In de bovengenoemde reactie in het Nederlands Juristenblad (zie het antwoord op vraag 1) zal nader op dit punt worden ingegaan.

Vraag 3

Klopt het dat de consequenties van bevindingen niet door het NFI aan de rechter worden uitgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?

Antwoord 3

Nee, dat klopt niet. De deskundige wordt geacht consequenties uit te leggen, in ieder geval voor wat betreft zijn eigen vakgebied. Het is wenselijk om dat in toenemende mate ook te doen voor consequenties buiten het eigen vakgebied, in die gevallen waarbij verschillende deskundigheidsgebieden samenwerken, zoals dat gebeurt bij interdisciplinair forensisch onderzoek (IDFO). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10. Een kanttekening hierbij is dat het niet de bedoeling is dat deskundigen eigenhandig de te onderzoeken vragen verder gaan uitbreiden.

Vraag 4

Klopt het dat een deskundige doorgaans niet alles verklaart wat aan hem wordt voorgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?

Antwoord 4

Nee, dat klopt niet. De NFI-deskundige wordt geacht beweringen die in de vraagstelling voorkomen toe te lichten.

Het voorbeeld van Van Koppen heeft betrekking op een «rond gat in de schedel». Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is erkend, zijn de scans niet gebruikt en is zonder toelichting geponeerd dat de opening niet zou zijn ontstaan door geweldsinwerking. Deze toelichting is wel vereist en is dus ten onrechte niet meegenomen.

Vraag 5

Klopt het dat het voorkomt dat deskundigen de voorgelegde vraag niet beantwoorden en daarmee in feite de conclusies overlaten aan niet-deskundigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?

Antwoord 5

Ja, dat komt voor. Wanneer een deskundige de voorgelegde vraag niet kán beantwoorden dan zal hij dat niet doen. Hij zal uitleggen waarom hij dat niet kan en zich concentreren op het deel van de vraag dat hij wél kan beantwoorden. In die gevallen is de conclusie over de oorspronkelijke vraag aan een ander, meestal de rechter.

Een DNA-deskundige zal bijvoorbeeld niet de vraag beantwoorden of het DNA-spoor van de verdachte afkomstig is. Hij kan alleen informatie geven over de zeldzaamheid van het DNA-profiel. Het antwoord op de vraag of het spoor van de verdachte afkomstig is, is mede afhankelijk van ander bewijs in de zaak, zoals een verklaring van de verdachte. Dit ligt buiten het expertisegebied van de DNA-deskundige.

De weg die Van Koppen voorstaat is dat de deskundige een eindoordeel geeft over de waarschijnlijkheid van de hypothesen in een zaak. Die weg heeft echter als consequentie dat de deskundige zich een oordeel aanmeet over bewijs en informatie die buiten zijn deskundigheidsgebied vallen. Dat overige bewijs bepaalt immers mede de waarschijnlijkheid van de hypothesen in de zaak. Een deskundige zou zich dus bijvoorbeeld een oordeel moeten aanmeten over het waarheidsgehalte van de verklaring van de verdachte. Deze weg stuit op de volgende moeilijkheden:

  • a) De deskundige moet zich volgens de wet en volgens de gedragscode van het NRGD beperken tot zijn deskundigheidsgebied;

  • b) De deskundige kan oneigenlijk worden beïnvloed door bewijs en informatie buiten zijn vakgebied. In vakjargon heet dit «contextuele bias»;

  • c) Er bestaat een reëel gevaar voor dubbel gebruik van deze overige informatie door deskundige en rechter;

  • d) Bij contra-expertise houdt het rapport van de deskundige geen stand omdat deze werkwijze wetenschappelijk is achterhaald.

Om deze redenen werkt het NFI niet volgens deze weg, maar volgens de huidige wetenschappelijke inzichten en de ENFSI4 Guideline (zie bijvoorbeeld referenties 3 en 4)5 6. Hieruit blijkt dat een deskundige inderdaad slechts een deel van de vraag kan beantwoorden. Het andere deel wordt gevormd door de overige informatie in het strafdossier die niet tot het deskundigheidsgebied behoort.

Vraag 6

Klopt het dat het voorkomt dat deskundigen uitspraken doen over niet onderzochte hypotheses? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?

Antwoord 6

Nee, een NFI-deskundige wordt geacht geen ongefundeerde uitspraken te doen. Op basis van gedegen kennis en ervaring van een overkoepelend forensisch gebied kunnen uitspraken worden gedaan over deelgebieden. Zoals een automonteur zijn kennis van auto’s kan toepassen om een defect te vinden van een hem onbekend merk auto, zo kan een forensisch deskundige zijn kennis toepassen op een deelgebied.

Het voorbeeld van Van Koppen heeft betrekking op een tengelhamer. Tengelhamers zijn onderdeel van een overkoepelend gebied «hamers» dat deel uitmaakt van het KIV7-deskundigheidsgebied (in feite is het een klauwhamer met één klauw in plaats van twee). Op basis van uitgebreide kennis van en ervaring met hamers en sporen daarvan in het algemeen, kan ook een uitspraak worden gedaan over het deelgebied tengelhamers. Het is goed om de uitspraak te controleren door ook specifiek enkele tengelhamers te onderzoeken als dat mogelijk is. De deskundige in kwestie heeft dit pas laat in het proces gedaan, maar de conclusie bleef hetzelfde.

Vraag 7

Klopt het dat hypotheses alleen in overleg met de politie en het openbaar ministerie worden opgesteld en niet ook met de verdediging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarvan de reden en wat is uw oordeel daarover?

Antwoord 7

Het NFI is onpartijdig en onderzoekt regelmatig hypothesen die door de verdediging zijn aangedragen, bijvoorbeeld bij reconstructies.

In veel zaken is er echter op het moment van schrijven van het rapport nog geen verdachte in beeld en dus ook geen verdediging of kiest de verdediging ervoor (nog) geen hypothese aan te dragen. Wanneer de verdediging dit wel doet, zal het NFI die altijd willen onderzoeken. De communicatie met de verdediging kan wettelijk niet rechtstreeks plaatsvinden en loopt meestal via de rechter-commissaris. Dit kan soms beperkingen met zich meebrengen, zo wordt bijvoorbeeld niet door het NFI bepaald of de verdediging wordt uitgenodigd voor een FIT8-gesprek.

Voor de volledigheid wijs ik u nog op artikel 150a van het Wetboek van Strafvordering waarin de notificatieplicht voor het OM is opgenomen. Dit artikel beoogt de positie van de verdediging in het vooronderzoek te versterken. Het OM is verplicht om de verdediging te informeren over de aanvraag en de vraagstelling van het deskundigenonderzoek. Dit biedt de verdediging de kans om aanvullend onderzoek te vragen of voorstellen te doen voor de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd.

Vraag 8

Wanneer wordt door het NFI gekozen voor het uitbrengen van een verkorte rapportage? Op welke manier wordt daarbij rekening gehouden met het belang van de verdediging, namelijk dat deze dan minder mogelijkheden en informatie heeft om een rapport goed ter discussie te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 8

Vanwege het belang van tijdige rapportage wordt in een beperkt aantal gebieden een verkorte rapportage aangeboden (o.a. verdovende middelen en chemisch brandonderzoek). Een verkorte rapportage is een rapport waarbij bepaalde onderdelen (administratieve data, informatie over het (voor)onderzoek en de vraagstelling) verkort zijn weergegeven dan wel weggelaten. De term suggereert dat er ook een uitgebreide versie van het rapport is, maar dat is niet het geval.

Het NFI is hiermee begonnen om efficiencyredenen, na overleg met politie en OM. Voor chemisch brandonderzoek wordt al circa 15 jaar verkort gerapporteerd, omdat het chemisch brandonderzoek in eerste instantie vaak een rol speelt in het onderzoek naar de oorzaak van een brand en de conclusie dus snel gewenst is.

Bij de introductie van de verkorte rapporten is afgesproken dat de aanvrager/opdrachtgever altijd kan verzoeken om een aanvullend rapport met additionele informatie. Wanneer de verdediging behoefte heeft aan meer informatie, om bijvoorbeeld de details door een eigen deskundige te laten bekijken, kan het NFI – via de opdrachtgever – die informatie verstrekken.

Wat betreft het verdedigingsbelang ten aanzien van het verstrekken van DNA-profielen nog het volgende. Het standaard opnemen van DNA-profielen in deskundigenrapporten is niet toegestaan. In de Nota van Toelichting van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken van 27 augustus 2001 staat bij de toelichting op artikel 10, tweede lid, dat het DNA-profiel niet in het verslag van de resultaten van het DNA-onderzoek wordt weergegeven. Om privacyoverwegingen wordt dit profiel uitsluitend opgeslagen in de DNA-databank. In latere wijzigingen van het Besluit is daar niet op teruggekomen. Op verzoek van bevoegde autoriteiten zoals de rechter-commissaris en het openbaar ministerie worden de DNA-profielen altijd verstrekt, bijvoorbeeld voor een review door een deskundige van de verdediging.

Vraag 9

Bent u bereid de forensisch-technische rapportering en de kwaliteit daarvan systematisch te laten onderzoeken?

Antwoord 9

De kwaliteit van het onderzoek en de rapportages wordt al systematisch onderzocht. Er zijn al meerdere externe onderzoeken gedaan naar de rapportagewijze van het NFI, bijvoorbeeld het door Van Koppen genoemde onderzoek van De Keijser et al., dat in opdracht van het NFI is uitgevoerd.

Als onderdeel van de periodieke toetsing van elke NFI deskundige worden een aantal (van zijn/haar) rapporten beoordeeld door onder andere een externe vakdeskundige en een forensisch officier van justitie. Ook bij registratie van NFI deskundigen in het NRGD register vindt een toetsing op basis van door de kandidaat geschreven rapporten plaats.

Daarnaast lopen meerdere ketenbrede initiatieven om de begrijpelijkheid van de deskundigenrapportages te verhogen. Voorbeeld hiervan is de nauwe samenwerking met verschillende deskundigheidsgebieden (o.a. DNA en schotresten) met de Forensische Expertise Kenniskring (ZM).

Het NFI heeft een kwaliteitssysteem in werking dat van toepassing is voor alle onderzoeksgebieden. Volgens de NFI-procedure worden deskundigenrapporten «geschaduwd» door een tweede deskundige. Het NFI is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd als laboratorium voor een groot aantal verrichtingen. Deze accreditatie wordt jaarlijks ge-audit door externe deskundigen. Onderdeel van het kwaliteitssysteem en de accreditatie is deelname aan «ringonderzoeken» (interlaboratorium testen).

Het NFI is zeer actief in de ENFSI (European Network of Forensic Science Institutes). Binnen de ENFSI worden bijvoorbeeld Best Practice Manuals opgesteld en ontwikkelingen in de diverse vakgebieden internationaal besproken. NFI rapportages zijn conform de huidige wetenschappelijke standaarden en de ENFSI Guidelines (zie referentie 3 en 4).

Deskundigen van het NFI worden regelmatig gevraagd om complexe forensische onderzoeken te doen voor buitenlandse opdrachtgevers. Dat is een blijk van extern vertrouwen in de kwaliteit en het niveau van NFI-rapporten.

Tot slot werkt het NFI nauw samen met universiteiten. Ook deze academische connectie is een borging van de kwaliteit van het werk. Bovendien publiceren NFI-ers met grote regelmaat over hun onderzoek in internationale forensische peer-reviewed vakbladen en geven zij presentaties op congressen.

Vraag 10

Op welke wijze zal de kwaliteit van de rapportages en de manier van rapporteren aan de orde komen in het nog op te stellen verbeterprogramma dat voor het NFI zal worden opgesteld en uitgevoerd naar aanleiding van het kritische rapport over de organisatie- en managementcultuur en op welke wijze worden de deskundigen en onderzoeksmedewerkers daarbij betrokken? Hoe zal in de gaten gehouden worden dat de kwaliteit van de rapportages zal verbeteren?

Antwoord 10

Het rapport over de organisatie- en managementcultuur gaat niet in eerste instantie over de NFI rapporten. Aan de verbetering van NFI rapportages wordt voortdurend gewerkt en in de afgelopen jaren zijn al grote stappen voorwaarts gemaakt: zowel voor wat betreft inhoudelijke kwaliteit, taal als structuur. Over de kwaliteit van rapportage en deskundigen is in het antwoord op vraag 9 al één en ander vermeld.

De nieuwe interim- algemeen directeur is recent gestart en zal voorrang geven aan het rapport over de organisatie- en managementcultuur. Hierin is ook de ketensamenwerking een belangrijk aspect. Daarnaast wordt binnen het NFI ook continue aandacht geschonken – met veel betrokkenheid van deskundigen – aan verdere borging en verhoging van de wetenschappelijke kwaliteit.


X Noot
1

«De Tengelhamer en het Schedeldak, Over Rapportages door het Nederlands Forensisch Instituut», Peter J. van Koppen, NJB, 26 mei 2017, pagina 1444–1452.

X Noot
2

Hof van Arnhem 17 mei 2012, ECLI:GHARN:2012:BW6011: «Het hof heeft uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet de overtuiging verkregen dat de bij verdachte gevonden tengelhamer het moordwapen is geweest. Ondanks dat de schedeldakbeschadigingen volgens het NFI mogelijk zijn veroorzaakt door de tengelhamer, is op de bij verdachte in de woning gevonden hamer geen enkel bloed- of DNA-spoor van het slachtoffer aangetroffen, noch is gebleken van schoonmaaksporen op de hamer. Dat maakt dat het mogelijk is dat de gevonden hamer niet gebruikt is bij de geweldshandelingen.»

X Noot
3

Referentie 2: M. Sjerps, R. Meester (2009) Selection effects and database screening in forensic science, Forensic Science International 192, 56–61.

X Noot
4

European Network of Forensic Science Institutes. ENFSI is een netwerk waarbij vrijwel alle forensische laboratoria uit de meeste Europese landen zijn aangesloten en dat fungeert als eerste aanspreekpunt voor de Europese Commissie op het gebied van forensisch onderzoek. Het doel is de kwaliteit, efficiency en effectiviteit van forensisch onderzoek binnen Europa verder te vergroten. Binnen ENFSI zijn meerdere verschillende werkgroepen actief, onder andere op het gebied van DNA-onderzoek, wapens en munitie en vingersporen. Om lid te kunnen worden van ENFSI dient een forensisch instituut onder andere aan strenge internationale kwaliteitsnormen voldoen.

X Noot
5

Referentie 3: ENFSI guideline for evaluative reporting in forensic science, 2015,European Network of Forensic Science Institutes (ENFSI)

X Noot
6

Referentie 4: Association of Forensic Science Providers (AFSP), Standards for the formulation of evaluative forensic science expert opinion, Science & Justice, 2009, 49, 161–164.

X Noot
7

KIV: kras, indruk en vormsporen.

X Noot
8

Forensische Intake. Daarbij worden de zaak en de onderzoeksvragen besproken om af te spreken wat wanneer onderzocht zal worden; dit op basis van de relevante vragen, de beschikbare informatie, het materiaal en de onderzoeksmogelijkheden.

Naar boven