Vragen van de leden De Graaf, Beertema en Wilders (allen PVV) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Veiligheid en Justitie over het bericht «Overheid moet oog hebben voor shariarecht» (ingezonden 5 april 2017).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Veiligheid en Justitie (ontvangen 30 mei 2017).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Overheid moet oog hebben voor goede delen van shariarecht»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Welke organisatie(s) of land(en) financieren direct of indirect de betreffende leerstoel?

Antwoord 2

Het is een bijzondere leerstoel die gefinancierd wordt door de Faculteit Rechten van de Universiteit Maastricht.

Vraag 3

Deelt u de mening dat een beetje sharia zal leiden tot steeds meer sharia, zoals het toestaan van polygamie, het trouwen met (zeer) jonge meisjes, genitale verminking bij vrouwen en het oproepen tot en gebruiken van geweld tegen Joden, christenen, homo’s en geloofsverlaters? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

De eerbiediging van de rechten van burgers, waaronder gelijke behandeling, vrijheid van godsdienst en andere individuele vrijheidsrechten behoren tot de fundamentele principes van de Nederlandse rechtsstaat. Islamitische wetgeving buiten de kaders van onze Nederlandse rechtsorde wordt zodoende niet geaccepteerd.

Vraag 4

Bent u bereid Nederland te beschermen tegen (invloeden van) de sharia? Zo ja, hoe gaat u dat doen?

Antwoord 4

De Nederlandse regels van internationaal privaatrecht bepalen onder meer welk recht van toepassing is op een rechtsverhouding en of een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit in Nederland moet worden erkend. De toepassing van buitenlands recht in Nederland en de erkenning van in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtsverhoudingen vinden echter altijd hun grens in de Nederlandse openbare orde. Dit betekent dat aan de bereidheid om onder omstandigheden buitenlands recht toe te passen een einde komt waar het buitenlandse recht in strijd komt met fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde. Dit heeft dan tot gevolg dat een vreemd voorschrift dat in strijd is met de Nederlandse openbare orde door de Nederlandse rechter buiten toepassing wordt gelaten. Hetzelfde geldt voor rechtsgeldig in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten en rechtsverhoudingen die in strijd worden geacht met de Nederlandse openbare orde: deze worden in Nederland niet erkend. Onder de fundamentele beginselen van ons recht wordt onder meer begrepen het in artikel 1 van de Grondwet neergelegde beginsel van gelijke behandeling en verbod op discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. En voorts bijvoorbeeld het in het Burgerlijk Wetboek neergelegde beginsel dat voor het aangaan van een huwelijk de vrije instemming van beide aanstaande echtgenoten noodzakelijk is en beide aanstaande echtgenoten de leeftijd van achttien jaar bereikt hebben (artikel 10:32 BW).

Ik acht de huidige mogelijkheden die het Nederlandse internationaal privaatrecht biedt voldoende om invloeden van buiten Nederland die indruisen tegen fundamentele beginselen van onze rechtsorde af te weren. Zie ook de brieven over dit onderwerp aan uw Kamer d.d. 14 september 2011 (Kamerstuk 29 614, nrs. 28 en 31 mei 2012 (Kamerstuk 32 175, nr. 31).

Naar boven