Vragen van de leden Leijten en Hijink (beiden SP) aan de Ministers van Financiën en van Economische Zaken over stijgende winsten en haperende investeringen (ingezonden 1 mei 2017).

Antwoord van Minister Dijsselbloem (Financiën), mede namens de Minister van Economische Zaken (ontvangen 24 mei 2017).

Vraag 1

Wat is uw reactie op het artikel van econoom Aldert Boonen over achterblijvende investeringen door het bedrijfsleven, terwijl de winsten stijgen?1

Antwoord 1

We hebben kennis genomen van het artikel. Zie het antwoord op onderstaande vragen voor onze reactie.

Vraag 2, 5, 7

Deelt u de mening dat de grondslag waarover vennootschapsbelasting wordt geheven groter is geworden vanwege de lagere rentequote, en dat dit logischerwijs zou moeten leiden tot hogere inkomsten? Kunt u de ontwikkeling in de stijging van de inkomsten uit de vennootschapsbelasting sinds de lage rentestand weergeven?

Acht u, gezien bovenstaande, een verlaging van de vennootschapsbelasting een effectieve manier om investeringen aan te jagen? Zo ja, hoe beargumenteert u dat?

Wat is uw reactie op de stelling dat dalende opbrengsten uit de vennootschapsbelasting een dalende werkgelegenheid tot gevolg hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 2, 5, 7

Een lagere rente verlaagt de kosten van bedrijven die vreemd vermogen aantrekken, wat ceteris paribus zorgt voor hogere vpb-ontvangsten. Tegelijkertijd is het niet realistisch om er vanuit te gaan dat al het overige wat de winsten van bedrijven raakt gelijk blijft gedurende de lange reeks van jaren die in het artikel bezien wordt. De winstgevendheid van bedrijven wordt door tal van factoren beïnvloed en is sterk conjunctuurgevoelig. Ook speelt bijvoorbeeld de omvang van de zogenoemde «compensabele verliezen» – bedrijven hebben de mogelijkheid van voorwenteling (carry forward) en terugwenteling (carry back) van fiscale verliezen uit het ene jaar met belastbare winst uit het andere jaar – een grote rol bij de omvang van de in de kas gerealiseerde vpb-ontvangsten.

Onderstaande figuur toont de vpb-ontvangsten (uitgezonderd de vpb op gas) als percentage van het bbp sinds 2001. Op basis van deze figuur kan niet geconcludeerd worden dat de vpb-ontvangsten structureel gedaald zijn. In nominale termen is in 2016 met 20,7 miljard euro zelfs sprake van de hoogste opbrengst ooit gerealiseerd. De stelling dat de dalende opbrengsten een dalende werkgelegenheid tot gevolg hebben is dan ook niet aan de orde.

Vpb-ontvangsten (uitgezonderd de vpb op gas) als percentage van het bbp

Vpb-ontvangsten (uitgezonderd de vpb op gas) als percentage van het bbp

Vraag 3

Hoe verklaart u dat de netto investeringsquote nu lager ligt dan eind jaren »90, terwijl de winstquote in diezelfde periode bijna is verdubbeld? Wat zegt dit over het uitgangspunt dat een hoger rendement voor kapitaalverstrekkers leidt tot extra investeringen? Is dit uitgangspunt nog houdbaar in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 3

Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor het feit dat de investeringsquote nu lager is dan eind jaren »90 bij een oplopende winstquote. Ten eerste is er een prijseffect. De netto-investeringsquote wordt bepaald door de nominale waarde van de netto investeringen te delen door de nominale waarde van de netto toegevoegde waarde. Door prijsdalingen van machines en ICT-apparatuur neemt de nominale investeringsquote af. Ten tweede was er eind jaren »90 sprake van hoogconjunctuur en werd er veel geïnvesteerd in UMTS-licenties2. Sinds het knappen van de internetbubbel (2001–2015) bedraagt de netto investeringsquote gemiddeld 2,2%. In 2015 lag de netto investeringsquote met 2,7% daarboven. Over deze periode bezien is de netto investeringsquote anno 2015 dus niet laag. De derde verklaring is meer statistisch van aard. De sector niet-financiële bedrijven heeft in Nederland een forse netto-investeringspositie ontwikkeld3. De buitenlandse winsten van Nederlandse bedrijven die daaruit voortkomen zitten wel in de winstquote, maar de investeringen van deze bedrijven buiten de landsgrenzen komen niet terug in de investeringsquote. Was dit wel het geval, dan was het verschil tussen de winstquote en de investeringsquote zoals geconstateerd in het artikel dus minder groot. Tot slot geldt dat immateriële activa een steeds grotere rol gaan spelen in het productieproces van de Nederlandse economie, maar dat de investeringen daarin slechts ten dele gemeten worden in de Nationale Rekeningen.

Vraag 4

Laten de investeringsquote en winstquote in andere landen soortgelijke trends zien? Zo nee, hoe verklaart u dit verschil?

Antwoord 4

Vanwege definitieverschillen is het niet mogelijk om de netto investeringsquote en winstquote als percentage van de netto toegevoegde waarde in andere landen een-op-een te vergelijken met de Nederlandse cijfers. De netto toegevoegde waarde (waar de investeringsquote en winstquote op zijn gebaseerd) is namelijk exclusief afschrijvingen, die per land anders worden berekend. De bruto investeringsquote (de netto investeringsquote plus afschrijvingen) is beter vergelijkbaar en verschilt niet significant van die in de Europese Unie of de Verenigde Staten (zie antwoord vraag 8). In 2016 lag de bruto investeringsquote in Nederland met 17% op het gemiddelde van de periode 2001–2015.

Vraag 6

Welke andere mogelijkheden heeft u om investeringen door het bedrijfsleven te bevorderen? Gaat u deze benutten? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 6

De keuze voor investeringen is primair een beslissing van bedrijven zelf. Overheidsbeleid kan hier wel invloed op uitoefenen, bijvoorbeeld door aan te grijpen op eventuele marktfalens. In het algemeen wordt het Nederlandse investeringsklimaat als gunstig beschouwd. In de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum staat Nederland bijvoorbeeld op de 4e plaats. Bestaande beleidsinstrumenten op het gebied van innovatie, financiering, duurzaamheid en fiscaliteit stimuleren bedrijfsinvesteringen. Daarnaast heeft het kabinet dit voorjaar besloten tot de oprichting van Invest-NL.4 Het is aan een volgend kabinet om te besluiten over eventuele maatregelen om investeringen door het bedrijfsleven verder te bevorderen.

Vraag 8

Welke verklaring heeft u voor het feit dat Nederlandse bedrijven voorzichtiger zijn met investeren dan Europese en Amerikaanse bedrijven?

Antwoord 8

Uit data van de Wereldbank blijkt dat er geen significante verschillen zijn in het gemiddelde aandeel van de investeringen in het bbp tussen Nederland, de Verenigde Staten, en de Europese Unie als geheel.

Vraag 9

Erkent u dat de lonen in Nederland achterblijven en daarmee ook de vraag? Zou dit een verklaring kunnen zijn voor het uitblijven van investeringen?5

Antwoord 9

In theorie kunnen hogere lonen op korte termijn leiden tot een hogere vraag van consumenten, maar is niet duidelijk wat het effect op investeringen is. Dat hangt onder andere af van de winstgevendheid van bedrijven. Op de lange termijn is het gezond als de reële lonen en productiviteit ongeveer gelijk opgaan, en op basis van CPB-cijfers was dat in de periode 1970–2012 het geval. Volgens het Centraal Economisch Plan 2017 nemen de reële lonen dit jaar en volgend jaar iets harder toe dan de productiviteit. Een andere indicator die informatie biedt over de loonontwikkeling is de arbeidsinkomensquote (aiq). Volgens de nieuwe aiq-definitie van CBS, DNB en CPB lag de aiq in 2015 iets onder het langjarig gemiddelde. Volgens het CEP zal de aiq dit jaar en volgend jaar toenemen. Het is aannemelijk dat de loondruk toeneemt bij een verdere daling van de werkloosheid, waardoor de lonen verder zullen stijgen.

Vraag 10

Verwacht u dat de investeringen door bedrijven de komende tijd aanzienlijk zullen toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 10

De Nederlandse economie heeft recent een periode afgesloten met forse inhaalgroei in de investeringen: in 2015 was zelfs sprake van een groei van de bedrijfsinvesteringen van 7,4% en in 2016 van 2,5%. Volgens de laatste ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) zullen de bedrijfsinvesteringen dit jaar en volgend jaar met circa 2,5% toenemen. Het tempo van investeringsgroei is daarmee terug op het langjarig gemiddelde. De investeringsquote blijft daarbij stabiel en ligt momenteel iets boven het langjarig gemiddelde (sinds 2001). Uit recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat ondernemers in de industrie verwachten eind van dit jaar 15% meer te hebben geïnvesteerd dan een jaar eerder.

Vraag 11

Volgt u de kapitaalstroom uit bedrijven in verband met de recente inzichten rond de omvangrijke offshore-constructies? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 11

Er vinden zeer veel kapitaalstromen plaats, zowel tussen bedrijven in Nederland als tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven. Wij monitoren deze stromen niet actief. Statistieken op dit terrein worden nauwkeurig bijgehouden door DNB. Het CPB heeft eerder aangegeven dat belastingverdragen een effect kunnen hebben op buitenlandse investeringen, maar dat het causale effect van verdragen op kapitaalstromen niet eenduidig te bepalen is.6 Daarbij geldt dat het hier gaat om het effect op macro-niveau; effecten op bedrijfsniveau zijn nog minder duidelijk te bepalen.


X Noot
2

Centraal Planbureau, 2014, «Wat bepaalt de sterke daling van de Nederlandse investeringsquote?», Centraal Economisch Plan 2014, p.41.

X Noot
3

De Nederlandsche Bank, 2014, Het nationale spaaroverschot ontleed, DNB Occasional Studies Vol. 12–6 en Centraal Planbureau, 2014, «Spaaroverschot niet-financiële bedrijven: ontwikkeling, oorzaken en gevolgen», CPB Achtergronddocument.

X Noot
4

Kamerstuk 28 165, nr. 266.

X Noot
6

Zie: Centraal Planbureau, 2013, Bilaterale belastingverdragen en buitenlandse investeringen, CPB Policy Brief 2013/07.

Naar boven