Vragen van de leden Oosenbrug en Mei LiVos (beiden PvdA) aan de Minister van Economische Zaken over de economische positie van makers (ingezonden 6 februari 2017).

Antwoord van Minister Kamp (Economische Zaken) mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 28 april 2017). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1411.

Vraag 1

Kent u het bericht «Storm voor de stilte»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van Yorick van Wageningen in dit artikel: «als je kijkt naar een gemiddeld inkomen van Nederlandse acteurs... dat is triest»?

Antwoord 2

Dit is een individuele uitspraak zonder nadere uitleg en het is voor mij daarom lastig om hier conclusies aan te verbinden. Wel blijkt uit de Verkenning arbeidsmarkt culturele sector van de Raad voor Cultuur en de sociaaleconomische Raad van januari 2016, dat kunstenaars en andere werkenden in de culturele en creatieve sector vaak een zwakke inkomenspositie hebben.

Vraag 3

Kunt u een overzicht geven van de inkomens van Nederlandse acteurs naar inkomensklasse, het gemiddelde inkomen en de mediaan?

Antwoord 3

De culturele sector kent een groot aantal zelfstandigen. Dat heeft voor een deel te maken met de aard van bepaalde beroepen in deze sector en is voor de beroepsgroep acteurs zeker niet anders. Uit gegevens van het Nederlands Filmfonds blijkt dat de honorering van acteurs uiteen loopt. Nederlandse acteurs zijn verbonden aan theatergezelschappen of werken als zelfstandigen bij de uitvoering van hun vak. Om te voorzien in hun inkomen zetten acteurs hun specifieke talent in op verschillende terreinen. Ze werken niet alleen voor toneel of voor televisie, maar zijn ook actief in opdrachtwerk zoals optredens in radio en televisiereclames of bedrijfsfilms. Ze kunnen werkzaam zijn als trainingsacteur, spreken (animatie)films in of worden gecast voor een hoofd- of bijrol in een film. De honorering van acteurs bij speelfilms in Nederland is vergelijkbaar met die in andere Europese landen. Op basis van de productiebudgetten van gehonoreerde aanvragen voor speelfilms in de afgelopen drie jaar bedroeg het dagbedrag voor een hoofdrol in een speelfilm gemiddeld € 1.248 en voor een bijrol € 787. Het script en de draaiplanning bepalen voor hoeveel draaidagen een acteur gevraagd wordt.

Uit een onderzoek, gedaan in 2015 door de belangenvereniging van acteurs in Nederland ACT, waar zo’n 1100 acteurs lid van zijn, blijkt dat het modale bruto jaarinkomen van ACT-leden in 2014 voor al hun werkzaamheden om en nabij de € 36.000 bedroeg, wat destijds ongeveer overeenkwam met het modale inkomen in Nederland. Bijna een kwart van de ACT-leden had ongeveer dit jaarinkomen. Meer dan de helft verdiende in 2014 echter minder dan modaal. Het aandeel van acteerwerk in het totale jaarinkomen bedroeg gemiddeld bijna 60%; ander werk op het vakgebied leverde gemiddeld 16% en overig werk buiten het vakgebied 11%. Inkomsten uit werk op het vakgebied bestond voor het grootste deel (gemiddeld 63%) uit honoraria en salaris voor acteerwerk.

Vraag 4

Kunt u middels een casus van een recente film laten zien hoe de geldstromen naar de diverse partijen en medewerkers (makers, producenten, exploitanten) lopen?

Antwoord 4

De productiekosten van films worden door de hoofdverantwoordelijke producent als voorfinanciering bijeengebracht via bijdragen en investeringen van filmfondsen in binnen- en buitenland, distributeurs, sales-agents, private investeerders, omroepen en eventuele eigen investeringen van de producent en coproducenten. Alle productiekosten, inclusief de honoraria van acteurs, worden uit deze voorfinanciering door de producent betaald. Het is over het algemeen de bedoeling dat deze productiekosten door middel van exploitatie van de film via zoveel mogelijk kanalen (van bioscoop tot Video On Demand (hierna: VOD)-platforms) zo veel mogelijk worden terugverdiend.

In bijlage 1 is een voorbeeld gevoegd van een zogenaamd waterfall-model, afkomstig van het Nederlands Filmfonds, gebaseerd op een gemiddelde speelfilm, waarin de verdeling van inkomsten inzichtelijk is gemaakt. Het Nederlands Filmfonds merkt hierbij op dat partijen in de exploitatieketen, met uitzondering van de omroepen, niet of nauwelijks investeren in de productiekosten van films, maar wel een belangrijk deel van de inkomsten uit exploitatie behouden. Slechts een bescheiden deel van de inkomsten kan daarom concreet worden aangewend ten behoeve van de terugbetaling aan financiers. Ter versterking van de positie van de producent en van rechthebbenden hanteert het Nederlands Filmfonds een revolverend principe wat betreft zijn positie in het terugbetalingsschema. Dat betekent dat aan het Nederlands Filmfonds terugbetaalde middelen door de producent voor tenminste 50% opnieuw kunnen worden geïnvesteerd in een volgende film en voor maximaal 50% kunnen worden aangewend om afspraken met rechthebbenden en private investeerders na te komen.

Vraag 5 en 10

In hoeverre is de Wet Auteurscontractenrecht (in werking per 1 juli 2015) voor Nederlandse acteurs een verbetering voor hun economische positie?

Deelt u de mening dat anno 2017 de Wet Auteurscontractenrecht niet aan de doelstelling, de positie van de makers versterken, voldoet? Zo ja, welke reparaties zijn noodzakelijk? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5 en 10

De Wet auteurscontractenrecht beoogt de positie van auteurs en uitvoerende kunstenaars (waaronder acteurs) (hierna: makers) in relatie tot de exploitant van hun werk te versterken, omdat zij voor het toegankelijk maken van hun werken voor gebruik van het publiek vaak afhankelijk zijn van daarin gespecialiseerde derden (zoals een filmproducent). De maker is bij deze overeenkomst vaak de zwakkere partij. De exploitant is vaak een professioneel georganiseerde onderneming waarvoor het sluiten van dergelijke overeenkomsten dagelijkse praktijk is en die over voldoende financiële middelen beschikt om zich juridisch te laten ondersteunen. De wet geldt alleen voor makers die natuurlijke personen zijn en alleen als de maker een overeenkomst sluit met een exploitant, dus niet met een eindgebruiker zoals een consument.

De Wet auteurscontractenrecht wijzigt de Auteurswet en de Wet naburige rechten. Sinds de inwerkingtreding van deze wet kent de Auteurswet een nieuw hoofdstuk 1a inzake de exploitatieovereenkomst, waarin onder meer is geregeld dat de maker:

  • recht heeft op een billijke vergoeding voor de verlening van exploitatiebevoegdheid,

  • recht heeft op een aanvullende vergoeding als de exploitatieopbrengst niet in verhouding staat tot de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding (de zgn. bestsellerbepaling),

  • de overeenkomst kan ontbinden als de exploitant het werk niet of niet voldoende exploiteert, en

  • voor hem onredelijke bezwarende bepalingen in de overeenkomst kan vernietigen.

Van de bepalingen in hoofdstuk 1a kan niet bij overeenkomst worden afgeweken.

Bemoedigend is dat twee samenwerkingsverbanden, het Platform Makers en het Platform Creatieve Media Industrie de handen ineen hebben geslagen en een Geschillencommissie Auteurscontractenrecht hebben opgericht, zodat makers en exploitanten sinds 1 oktober 2016 een geschil over de exploitatieovereenkomst aan de geschillencommissie kunnen voorleggen en het probleem kan worden opgelost zonder dat er een rechter aan te pas hoeft te komen.

De evaluatie van de wet is voorzien voor vijf jaar na de inwerkingtreding, 1 juli 2020. Halverwege deze termijn (eind 2017/begin 2018) zal uw Kamer bij wijze van tussenstand worden geïnformeerd over hoe de wet door partijen in de praktijk wordt ervaren. Op dit moment is het dus nog te vroeg om te beoordelen of de wet niet aan de doelstelling voldoet.

Vraag 6

Deelt u de mening dat het Rechtenoverleg voor Distributie van Audiovisuele Producties (RODAP) in de onderhandelingen over vergoedingen een te sterke positie heeft ten opzichte van de makers? Zo ja, wat kunt u de makers bieden om hun onderhandelingspositie te versterken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de onderhandelingspositie tussen private partijen. Wel dienen de onderhandelingen uiteraard plaats te vinden binnen de kaders van de Mededingingswet. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet en kan ingrijpen wanneer sprake is van misbruik van een economische machtspositie of verboden mededingingsbeperkende afspraken. Om de contractuele positie van auteurs en uitvoerende kustenaars ten opzichte van hun exploitanten te versterken is de Wet auteurscontractenrecht ingevoerd. Ik ben hier in het antwoord op de vragen 5 en 10 al nader op ingegaan.

Vraag 7

Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van Yorick van Wageningen: «ik kan me ook permitteren iets te zeggen over de schofterige wijze waarop het RODAP-kartel, een monsterverbond van producenten, omroepen en kabelmaatschappijen, de acteurs, schrijvers en regisseurs uitknijpen en ze afschepen met een fooi die moet doorgaan voor auteursrecht»?

Antwoord 7

Indien er sprake is van een vermoeden van een kartel, kan hiervan melding gemaakt worden bij de ACM. De ACM is de onafhankelijke toezichthouder op het kartelverbod van artikel 6 van de Mededingingswet.

Vraag 8

Is het waar dat het RODAP verplicht is als samenwerkingsverband te onderhandelen met makers? Zo ja, waarom is dat van de kant van de makers niet verplicht en zelfs niet toegestaan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 8

RODAP is niet verplicht om als samenwerkingsverband te onderhandelen. Het is een vereniging waar partijen die actief zijn in de keten van audiovisuele productie, omroep of distributie en aanbod van mediadiensten en die specifiek gericht zijn op het Nederlandse publiek, lid van kunnen worden. Als vereniging houdt RODAP zich uitsluitend bezig met de onderhandeling over de collectieve vergoeding voor de verspreiding in Nederland van film en televisiewerken via zogenaamde Basic Media Services (lineaire televisie-uitzending en catch-up) en via Extra Media Services (betaalde VOD). Die onderhandeling voert RODAP niet met de hoofdmakers, maar met de collectieve beheersorganisaties (hierna: CBO) van de hoofdmakers, die zich daartoe verenigd hebben in het Portal Audiovisuele Makers (hierna: PAM). RODAP gaat niet over onderhandelingen met (hoofd)makers over hun honoraria. Daarover onderhandelen individuele producenten met individuele (hoofd)makers.

Vraag 9

Hoe beoordeelt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de positie van de makers ten opzichte van het RODAP?

Antwoord 9

De ACM is de onafhankelijke toezichthouder op de Mededingingswet. De ACM doet pas uitspraken over de onderhandelingspositie van partijen op een markt als zij na onderzoek op basis van signalen tot de conclusie komt dat de Mededingingswet is overtreden. Indien er sprake is van een vermoeden van misbruik van een economische machtspositie of een kartel in de zin van artikel 24 respectievelijk artikel 6 van de Mededingingswet, dan kan dit worden gemeld bij de ACM.

Vraag 11

Deelt u de mening dat, gezien de snelle ontwikkelingen van streamingsdiensten, vergoedingen voor Video On Demand (VOD) met voorrang in de wet terug moeten keren? Zo ja, wanneer kunt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 11

Naast de in het antwoord op de vragen 5 en 10 besproken onderwerpen, is een ander belangrijk onderdeel van de Wet auteurscontractenrecht de herziening van de regeling van het filmauteurscontractenrecht. Deze herziening is het resultaat van langdurig en uitvoerig overleg tussen de belangrijkste bij de exploitatie van een audiovisueel werk betrokken partijen, waarbij de makers werden vertegenwoordigd door PAM en de producenten en distributeurs door RODAP.

In PAM zijn ook de acteurs vertegenwoordigd door de deelname van de belangenvereniging voor acteurs ACT en de collectieve beheersorganisatie voor uitvoerend kunstenaars NORMA.

Over de praktische uitwerking van het in de filmregeling neergelegde vergoedingsmodel is door partijen intensief overleg gevoerd. Met betrekking tot een aanvullende proportionele vergoeding voor VOD-exploitatie in Nederland hebben partijen overeenstemming bereikt over een model van vrijwillig collectief beheer. Het uitgangspunt van dit zogenaamde VCB-model is dat partijen afspraken maken die voorzien in een door de CBO afdwingbare contractuele vergoedingsaanspraak voor scenaristen, hoofdregisseurs en uitvoerende kunstenaars met een hoofdrol, te incasseren bij de exploitant. Over de hoogte van deze aanvullende vergoeding zijn partijen arbitrage overeengekomen. Naar verwachting doen de arbiters hierover nog voor de zomer uitspraak. Voor de andere openbaarmakingen, de in het antwoord op vraag 8 al omschreven Basic Media Services, wordt al betaald.

Vraag 12

Bent u bereid de makers extra ondersteuning te bieden om hun kansen als ondernemers te vergroten, zodat ook een reëel inkomen kan worden gegenereerd uit hun creatieve prestaties? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 12

In de brief «Vervolg beleidsreactie arbeidsmarkt cultuur» van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 maart jl. (Kamerstuk 29 544, nr. 774) wordt verslag gedaan van de initiatieven die worden ondernomen ten behoeve van een betere arbeidsmarktpositie voor auteurs en uitvoerende kunstenaars. In de bijlage van de brief wordt ook uiteengezet welke andere stappen mogelijk zijn om de collectieve onderhandelingspositie van zelfstandige kunstenaars en makers te versterken. Daarnaast wijs ik erop dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2014 een subsidie heeft verleend aan de Federatie Auteursrechtbelangen voor een grootscheepse auteursrechtbewustmakingscampagne. Met deze subsidie zijn onder meer lesprogramma’s ontwikkeld over het auteursrecht, waarin leerlingen leren waarom het auteursrecht er is, waarom het van belang is het te respecteren en hoe ook zijzelf daar profijt van kunnen hebben. Deze lesprogramma’s worden tot op heden doorontwikkeld en op basisscholen toegepast.


X Noot
1

Volkskrant, 19 januari 2017

Naar boven