Vragen van de leden Van Nispen (SP), Segers (ChristenUnie) en Verhoeven (D66) aan
de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat drugs met medeweten van
de politie Nederland in zijn gesmokkeld (ingezonden 10 januari 2017).
Antwoord van Minister Blok (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 20 februari 2017).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1127.
Vraag 1, 2, 3, en 5
Wat is uw reactie op het bericht dat grote partijen cocaïne met medeweten van politieagenten
van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) Nederland in zouden zijn gevoerd?1
Kan bevestigd worden dat de tipgever die in de uitzending aan het woord komt informatie
aan de politie heeft gegeven over containers met cocaïne die naar Nederland worden
gesmokkeld? Is het waar dat in ruil voor deze informatie tipgeld is toegezegd? Zo
ja, hoeveel? Hoeveel tipgeld is uiteindelijk uitgekeerd?
Kan eveneens bevestigd worden dat met de door deze tipgever verstrekte informatie
handelend is opgetreden door politie en justitie? Zo ja, op welke wijze en in hoeveel
gevallen? Zo niet, waarom niet, en in hoeveel gevallen was dat niet het geval?
Was u op de hoogte van deze praktijk? Zo ja, hoe verhoudt die wetenschap zich met
het wettelijk verbod op het doorlaten van drugs? Zo nee, hoe is het mogelijk dat Justitie
langs of over de randen van de wet opereert, zonder dat u daarvan op de hoogte bent?
Antwoord 1, 2, 3 en 5
Gelet op het feit dat de strafzaak momenteel onder de rechter is, past het mij niet
om inhoudelijk in te gaan op deze vragen.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het doorlaten van drugs terecht verboden is en dat dit verboden
moet blijven, gelet op de ervaringen uit het verleden waarbij partijen drugs niet
gevolgd werden maar kwijt raakten, criminelen er alsnog veel geld aan verdienden en
de integriteit van de opsporing op het spel stond?
Antwoord 4
Het zogenoemde doorlaatverbod van artikel 126ff Wetboek van Strafvordering (hierna:
Sv) is van groot belang voor de integriteit van de opsporing. Dit artikel schrijft
voor dat de opsporingsambtenaar die handelt in het kader van de bijzondere opsporingsbevoegdheden
verplicht is gebruik te maken van zijn inbeslagnemingsbevoegdheden, indien hij weet
heeft van de vindplaats van verboden of gevaarlijke voorwerpen.
Uit de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie volgt verder
dat, hoewel «in artikel 126ff lid 1 en 4 Sv de verplichting tot inbeslagneming is
beperkt tot die situaties waarin sprake is van toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheden
genoemd in de titels IVa tot en met Va van het Wetboek van Strafvordering, de verplichting
tot onmiddellijke inbeslagneming (gelet op het stelsel van het Wetboek van Strafvordering),
voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, ook voor alle andere situaties geldt waarin
opsporingsambtenaren de vindplaats weten van verboden schadelijke of gevaarlijke voorwerpen».
Volgens de Aanwijzing is er sprake van «weten» in de zin van artikel 126ff Sv op het
moment dat bij opsporingsambtenaren een voldoende mate van zekerheid bestaat over
het verboden karakter van de voorwerpen en de vindplaats hiervan. Het zal in dit geval
moeten gaan om aanwijzingen die redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel laten dat
de in artikel 126ff Sv aangeduide voorwerpen op de betreffende plaats aanwezig zijn.
Indien er slechts een redelijk vermoeden bestaat omtrent de aard en/of de vindplaats
van de voorwerpen dan geldt er dus geen verplichting tot inbeslagneming.»
Vraag 6
Is er de afgelopen jaren, sinds de Interregionaal Recherche Team-affaire (IRT-affaire),
op enigerlei wijze sprake geweest van schending van het wettelijk verbod op het doorlaten
van drugs? Zo ja, wanneer en hoe vaak?
Antwoord 6
Zoals gezegd is de opsporingsambtenaar, indien er een voldoende mate van zekerheid
bestaat over het verboden karakter van schadelijke of gevaarlijke voorwerpen zoals
genoemd in artikel 126ff Sv en de vindplaats hiervan, verplicht tot inbeslagname daarvan.
Artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering biedt twee mogelijkheden om (tijdelijk)
van onmiddellijke inbeslagname af te zien. In belang van het onderzoek kan de inbeslagneming
tijdelijk worden uitgesteld (gecontroleerde aflevering). Bij een zwaarwegend opsporingsbelang
kan, na voorafgaande schriftelijke toestemming van het College van procureurs-generaal
na overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie, van inbeslagneming worden afgezien
(doorlaten). In de Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie is
dit nader uitgewerkt. Het Openbaar Ministerie handelt binnen deze kaders.
Vraag 7
Bent u bereid dit zo nodig grondig te laten onderzoeken zodat uitgesloten kan worden
dat politie en justitie zich op enig moment niet aan de regels hebben gehouden?
Antwoord 7
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.