Vragen van het lid RemcoDijkstra (VVD) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over het bericht «Afnemer wil rechtszekerheid» (ingezonden 22 december 2016).

Antwoord van Staatssecretaris Dijksma (Infrastructuur en Milieu) (ontvangen 9 februari 2017). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 925.

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «Afnemer wil rechtszekerheid» uit het Vakblad Afval! van 18 december 2016?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe oordeelt u over de kritiek dat de overheid afnemers en aanbieders van reststromen te weinig rechtszekerheid geeft?

Antwoord 2

De definitie van «afvalstof» in het Europese recht (en ook onder het mondiale Verdrag van Bazel) laat interpretatieruimte die tot verschillen in beoordeling kan leiden door de vergunningverleners, zelfs binnen één land. Ik maak mij sterk voor een gelijk speelveld en het minimaliseren van deze verschillen.

In het kader van de onderhandelingen in de EU over de herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen zet ik in op meer duidelijkheid over de definitie van afvalstoffen («zich ontdoen»). Nationaal werk ik aan verduidelijking van het afvalbegrip in het komende Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3). In 2015 zijn twee ministeriële regelingen uitgebracht met nationale criteria voor de status «einde-afval» respectievelijk «bijproduct» voor enkele specifieke stoffen. Bovendien verstrek ik bedrijven op verzoek rechtsoordelen over specifieke stoffen en toepassingen, die ook op de website van Rijkswaterstaat gepubliceerd worden. Met de rechtsoordelen verduidelijk ik de toepassing van het wettelijk kader in concrete gevallen. Al deze acties hebben tot doel om meer duidelijkheid te creëren voor het bedrijfsleven en de betrokken uitvoeringsdiensten over de ruimte die de (Europese) wetgeving en jurisprudentie bieden.

Een rechtsoordeel van het ministerie is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de provincies en de gemeenten hebben als vergunningverlener, toezichthouder en handhaver de bevoegdheid om alle feitelijke omstandigheden voor een individueel geval vast te stellen en bij hun beoordeling te betrekken. Als bevoegd gezag hebben zij de verantwoordelijkheid om feitelijk vast te stellen of de in het rechtsoordeel gegeven redeneerlijn opgaat.

Vraag 3

Herkent u het beeld dat geschetst wordt over de Helpdesk Afvalbeheer, namelijk dat vragen van ondernemers regelmatig niet correct worden beantwoord? Hoe staat het met de bemensing van de Helpdesk Afvalbeheer?

Antwoord 3

Nee, dat beeld herken ik niet.

De Helpdesk Afvalbeheer bij Rijkswaterstaat beantwoordt jaarlijks tussen de 1.600 en 2.000 vragen, waarvan meer dan 70% binnen twee werkdagen. In diverse klanttevredenheidsonderzoeken, onder meer gehouden in 2012, 2014 en 2016, werd het functioneren van de helpdesk steeds goed beoordeeld.

De Helpdesk afvalbeheer wordt bemenst door ervaren medewerkers met een brede basiskennis van het werkveld. Voor specialistische vragen worden zij ondersteund door experts, deels van Rijkswaterstaat, maar ook van het kerndepartement, die nauw betrokken zijn bij actuele dossiers en ontwikkelingen. Verder stemt de Helpdesk Afvalbeheer regelmatig af met andere helpdesken.

Vraag 4

Wat gaat u concreet doen om de informatievoorziening richting ondernemers vanuit de Helpdesk te verbeteren?

Antwoord 4

Ik werk doorlopend aan kwaliteitsverbetering bij de helpdesk, ondermeer met behulp van klanttevredenheidsonderzoek.

Voor vragen over het afvalbegrip kan de helpdesk in de toekomst wijzen op het (dan in werking getreden) LAP3, de «zelftoets» en rechtsoordelen op de website van Rijkswaterstaat en de mogelijkheid om ook voor een specifieke stof een rechtsoordeel van het ministerie te vragen.

Vraag 5

Vindt u dat de overheid meer duidelijkheid kan en moet geven of een substantie een afvalstof is of niet?

Antwoord 5

Ja. De inwerkingtreding van LAP3, de ministeriële regelingen en de publicatie van de rechtsoordelen zullen leiden tot een groeiende bekendheid van overheden en bedrijven met de door mij voorgestane wijze van beoordelen of stoffen wel of niet het stempel «afvalstof» toekomt.

Waar afstemming op EU-niveau op zich laat wachten, is het alternatief om aan harmonisatie te werken met een kleinere groep landen betrokken bij een bepaalde stofstroom. Ik doe dit reeds in de North Sea Resources Roundabout.

Vraag 6

Zijn de Omgevingsdiensten en de Inspectie Leefomgeving en Transport bij het beoordelen van een reststroom strenger dan in het buitenland?

Antwoord 6

De Omgevingsdiensten, de ILT en de buitenlandse diensten baseren zich alle op dezelfde regelgeving en jurisprudentie. Niettemin kunnen er tussen landen en binnen landen verschillen in beoordeling voorkomen. Bij ieder individueel geval moeten de specifieke omstandigheden worden gewogen.

Vraag 7

Kijkt u positief aan tegen het idee van omgedraaide bewijslast? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Het artikel in Afval! bedoelt met «omgekeerde bewijslast» dat niet de onderneming moet aantonen dat géén sprake van een afvalstof is, maar de overheid zou moeten bewijzen dat een reststroom kwalificeert als afvalstof. Echter, de rechtspraak en de recente herziening van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA) geven aan dat een bepaalde bewijslast wel degelijk bij de onderneming ligt. Het gaat hierbij om documentatie over met name de aard van het product, de herkomst en de bestemming.

In dit licht zie ik als meest effectieve optie een intensievere informatie-uitwisseling tussen bedrijven en overheden om tot een gedeeld beeld te komen van de risico’s, de benodigde beheersing daarvan en de wijze waarop handhavers dit kunnen borgen. Dit is ook nader toegelicht in het Rijksbrede Programma Circulaire Economie.

Naar boven