Vragen van het lid Segers (ChristenUnie) aan de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Infrastructuur en Milieu over ruilprostitutie bij rijscholen (ingezonden 14 oktober 2015).

Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu (ontvangen 9 december 2015). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 482.

Vraag 1

Kent u de berichten «Actie nodig tegen seks in ruil voor rijles»1 en «Politie vraagt ministeries om actie tegen rijlessen in natura»?2

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat rijinstructeurs rijlessen aanbieden in ruil voor seks en dat dit illegale prostitutie betreft?

Antwoord 2

Ja. Het aanbieden van rijlessen in ruil voor seks kan echter niet worden gezien als prostitutie. Immers het gaat niet om het aanbieden van seksuele handelingen tegen betaling, maar om het aanbieden van een rijles. Het is daarbij van belang dat het initiatief bij de rijinstructeur ligt en zich richt op het aanbieden van een rijles. De betaling wordt voldaan door seksuele handelingen. Bij prostitutie wordt op initiatief van een prostitué een seksuele handeling aangeboden, in ruil voor een betaling.

Wanneer rijinstructeurs rijlessen aan minderjarigen in ruil voor seks aanbieden is dit verboden. Verleiding van minderjarigen tot ontucht is strafbaar gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht.

Vraag 3, 4, 5 en 6

Wat heeft u tot nu toe gedaan met het bestuurlijk signaal dat de politie en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) aan u hebben afgegeven over deze praktijken?

Bent u bereid het bij dit signaal horende rapport van de politie-eenheid Rotterdam naar de Kamer te sturen?

Wat gaat u doen om het grootschalige aanbod van dergelijke rijlessen via internet aan te pakken?

Wordt er in de opsporing actief werk gemaakt van het aanpakken van deze praktijken? Zo ja, op welke wijze is dat na het rapport van de politie-eenheid Rotterdam door u versterkt?

Antwoord 3, 4, 5 en 6

De politie heeft het rapport op 2 november jl. als bestuurlijk signaal aangeboden aan het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC). Dit signaal wordt momenteel bestudeerd.

Een bestuurlijk signaal wordt opgesteld als mogelijk structurele knelpunten in beleid of regelgeving naar voren zijn gekomen die gelegenheid bieden tot het plegen van (georganiseerde) criminaliteit. Het LIEC brengt de signalen onder de aandacht van de verantwoordelijke partners of ministeries. De ontvangende partijen zijn verantwoordelijk voor het geven van een vervolg aan de in het bestuurlijk signaal beschreven problematiek. Bestuurlijke signalen uit de praktijk zijn een belangrijk en waardevol instrument.

Bestuurlijke signalen kunnen niet zomaar openbaar worden gemaakt gelet op de vertrouwelijkheid, aard en de inhoud van dergelijke rapportages. Bestuurlijke signalen kunnen namelijk een leemte in beleid of regelgeving aangeven en opsporingsgevoelige informatie bevatten die op het moment van indienen mogelijk nog niet zijn geflankeerd door beleid of regelgeving. Het LIEC is voornemens om vanaf 2016 in het jaarverslag RIEC/LIEC de titel van de definitief aangeboden signalen en een beknopte weergave van de opvolging op te nemen. Dit jaarverslag wordt ook jaarlijks aan uw Kamer toegestuurd.

De beoogde ontvangers van het bestuurlijk signaal inzake ruilprostitutie bij rijscholen zijn het CBR, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De ontvangende partijen zullen na bestudering van het signaal beoordelen of het aanleiding geeft om er een vervolg aan te geven. Dat kan bijvoorbeeld met wetgeving of door beleid aan te passen. Mocht dit het geval zijn, dan wordt uw Kamer hierover zoals gebruikelijk nader geïnformeerd.

Vraag 7

Bent u bereid te bevorderen dat rijinstructeurs die zich aan voornoemde praktijken schuldig maken hun certificaat op grond van de Wet rijonderricht motorrijtuigen (WRM-certificaat) kwijtraken?

Antwoord 7

De Wet rijonderricht motorrijtuigen biedt slechts een handvat voor de gevallen waarin de verkeersveiligheid in het geding is. Ook kan het IBKI, het exameninstituut dat de certificaten uitgeeft en beheert, op basis van een ernstig vermoeden bij de politie dat een bepaalde rijinstructeur niet meer vakbekwaam is een nader onderzoek gelasten indien er sprake is van een directe relatie met de vakbekwaamheid (die op haar beurt weer is gerelateerd aan de verkeersveiligheid).

Hiernaast heeft het CBR met iedere rijschool, in dit verband aangeduid als opleider, een zogenaamde inschrijfovereenkomst. Deze overeenkomst kan worden ontbonden naar aanleiding van een justitieel traject dat samenhangt met de activiteiten als opleider. Het CBR opereert hierbij volgend op constateringen van politie en justitie. Deze ontbinding betreft overigens een rijschool en niet een individuele instructeur. Het intrekken van een inschrijfovereenkomst is dan ook een zwaar middel dat goed afgewogen moet worden in de specifieke omstandigheid.

Vraag 8, 9 en 10

Is u bekend hoeveel minderjarigen van deze praktijken het slachtoffer zijn geworden?

Hoeveel aangiftes zijn bij u bekend van dergelijke praktijken?

In hoeveel zaken is vervolging ingesteld?

Antwoord vragen 8, 9 en 10

Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat er tot op heden geen aangiftes zijn gedaan tegen rijinstructeurs ter zake het aanbieden van rijlessen tegen betaling in natura.

In 2014 is het zogenaamde 2toDrive-experiment, waarbij leerlingen vanaf 16,5 jaar rijlessen kunnen nemen, geëvalueerd. Bij deze evaluatie is ook aan 4000 2toDrive-jongeren gevraagd wat zij van hun rijlessen vonden. Geen van de jongeren gaf aan zich ongemakkelijk te hebben gevoeld bij de rijinstructeur. De Kamer is hierover eerder bericht (zie Kamerstukken II, 2014–2015, 29 398 nr. 421).

Vraag 11

Bent u bereid in overleg te treden met de branche over deze praktijken en het voorkomen daarvan?

Antwoord 11

Het CBR en het Ministerie van IenM spreken op reguliere basis met de drie brancheverenigingen voor rijscholen. Dit onderwerp is reeds in het overleg van het CBR met de brancheverenigingen aan de orde gesteld.

Vraag 12

Wat is de aard en omvang van het probleem van ruilprostitutie in bredere zin, in het bijzonder in de groep jongeren tot 21 jaar?

Antwoord 12

De laatste onderzoeken die naar ruilseks zijn gedaan betreffen «Rutgers, 2010. Doe maar met mijn ogen dicht» en de vijfjaarlijkse monitor Seks onder je 25e (2012). Hierin is «ruilseks» onderzocht bij jongeren tot 25 jaar. Eén van de uitkomsten is dat 1–4% van deze groep ooit te maken heeft gehad met ruilseks, hoe ouder de jongere is hoe groter de kans is dat hij of zij het heeft meegemaakt. Ook komt het iets meer voor bij jongens dan bij meisjes. Ruilseks komt voor in alle lagen van de bevolking. Het onderzoek wijst tevens uit dat aan de meeste gevallen van ruilseks complexe leefomstandigheden van de jongeren ten grondslag liggen. Uit het genoemde onderzoek is de hoofdconclusie dat vrijwel alle jongeren de ruilseks uiteindelijk als negatief ervaren. De doelgroep is relatief klein en de handelingen betreffen niet een systematische manier van «geld verdienen». Het is vaker eenmalig dan structurele (sub)inkomsten.

Vraag 13

Bent u bereid (nader) onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van het probleem van ruilprostitutie in brede zin, met betrekking tot jongeren onder de 21 jaar?

Antwoord 13

In 2016–2017 wordt er een nieuwe monitor «seks onder je 25e» uitgevoerd. In deze monitor wordt ruilseks ook meegenomen. Met deze monitor wordt dus al nader onderzoek gedaan.

Naar boven