Vragen van de leden Ypma en Volp (beiden PvdA) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over de Verwijsindex Risicojongeren (ingezonden 4 november 2015).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
8 december 2015).
Vraag 1
Kent u het bericht «Systeem voor melding van risicokinderen werkt niet»?1
Antwoord 1
Ja. Ik plaats bij het onderzoek en de daaraan verbonden conclusie de volgende kanttekening.
Het onderzoek van Lecluijze is uitgevoerd bij slechts 4 gemeenten in de provincie
N-Brabant. Het landelijk beeld over de werking van de VIR wordt geschetst door de
evaluatie van de VIR die ik de Kamer dit jaar heb aangeboden als bijlage bij de voortgangsrapportage
geweld in afhankelijkheidsrelaties en kindermishandeling.
Vraag 2
Bent u het eens met de conclusie van gezondheidswetenschapper Inge Lecluijze in haar
promotieonderzoek dat er vijf jaar na invoering met de zogenoemde Verwijsindex Risicojongeren
(VIR) nauwelijks «nieuwe» probleemkinderen worden opgespoord? Zo ja, wat doet u daaraan?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
De VIR heeft niet ten doel om zoveel mogelijk nieuwe probleemkinderen op te sporen.
De VIR heeft ten doel om meerdere signalen van verschillende meldingsbevoegde professionals
over één kind of gezin te koppelen (matchen) en de melders hiervan te informeren zodat
zij met elkaar contact kunnen opnemen en een gezamenlijk oordeel kunnen vormen over
de risico’s en vereiste aanpak.
In de eerste helft van 2015 werden er 29.458 jongeren gemeld die nog niet eerder in
de VIR waren opgenomen. In de tweede helft 2015 tot oktober nog eens 18.390.
Vraag 3
Bent u het eens met haar conclusie dat de meeste ouders en kinderen de VIR helemaal
niet kennen? Zo ja, waar komt dit door, en wat doet u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Het is een goede zaak dat de meeste ouders en kinderen in Nederland niet bekend zijn
met de VIR. De VIR komt immers pas in beeld wanneer er sprake is van een melding in
de VIR door een meldingsbevoegde functionaris (art.7.1.1.2 Jeugdwet). De meldingsbevoegde
functionaris kan een melding doen wanneer hij/zij van mening is dat er sprake is van
een risico voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid van een jeugdige
zoals aangeduid in de Jeugdwet (art.7.1.4.1 Jeugdwet). Uiterlijk wanneer de meldingsbevoegde
functionaris de melding doet dient hij de ouders/verzorger/jeugdige over de melding
te informeren.
Gelukkig is bij de overgrote meerderheid van jeugdigen in Nederland geen sprake van
bedoelde risico’s.
Vraag 4
Bent u van mening dat, gezien de conclusies van Inge Lecluijze, de eventuele meerwaarde
van de verwijsindex niet opweegt tegen de tijdinvestering en de kosten die gemoeid
zijn met de verwijsindex? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 4
Zie antwoord onder 2.
Vraag 5
Klopt het dat de door de overheid opgestelde criteria, waarmee professionals kunnen
toetsen of een risico moet worden gemeld, zo ruim zijn geformuleerd dat bijna ieder
kind als risicokind zou moeten worden geregistreerd? Zo ja, is in de praktijk wel
of niet melden dan nu vooral een weinig onderbouwde individuele inschatting? Zo nee,
waar blijkt dit uit?
Antwoord 5
De in artikel 7.1.4.1. van de Jeugdwet genoemde criteria zijn bewust zo geformuleerd.
Daarbij ligt de nadruk op de professionele inschatting van de desbetreffende meldingsbevoegde
en indien van toepassing de interne aanwijzingen van de instantie waarbij hij/zij
in dienst is en/of de gedrags- en beroepsregels waaraan de meldingsbevoegde onderhevig
is.
Vraag 6
Bent u het eens met de conclusie van Inge Lecluijze dat het systeem te veel van bovenaf
aan hulpverleners is opgelegd en nauwelijks als meerwaarde wordt ervaren? Zo ja, waarom
en wat doet u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Met uitzondering van de meldingen van de Raad voor de Kinderbescherming worden de
meldingen van meldingsbevoegden via de gemeentelijke of regionale signaleringssystemen
aan de VIR gedaan. De meerwaarde van de VIR is vooral gelegen in de vroegsignalering
op bovenlokaal/-regionaal niveau zo blijkt uit de eerdergenoemde evaluatie van de
VIR.
Vraag 7
Wat is uw mening over haar conclusie dat, ondanks dat de verwijsindex voldoet aan
de privacywetgeving, sommige ouders en hulpverleners het toch ervaren als een inbreuk
op hun privésfeer?
Antwoord 7
Ik kan me voorstellen dat ouders en jeugdigen de melding in de VIR ervaren als een
inbreuk op hun privésfeer. Ik ben echter van mening dat de veiligheid van de jeugdige
voorop dient te staan en dat daarbij optimale aandacht is en wordt besteedt aan de
privacy van de personen in kwestie.