Vragen van het lid Karabulut (SP) aan de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de procedure die gehanteerd wordt bij herkeuring van jonggehandicapten (ingezonden 31 augustus 2015).

Antwoord van Staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 4 december 2015).

Vraag 1

Kent u de brief van de Landelijke Cliëntenraad over de procedure herindeling Wajong?1 2

Antwoord 1

Ja

Vraag 2 t/m 4

Bent u op de hoogte van de hinder die mensen met een indicatie voor dagbesteding ondervinden, wanneer het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) niet vast kan stellen dat ze deze indicatie ook daadwerkelijk hebben? Zo ja, sinds wanneer? Heeft u maatregelen genomen om deze groep tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet?

Heeft u inzicht in de omvang van de groep wajongers met een indicatie voor dagbesteding zonder dat het UWV hiervan op de hoogte is? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?

Wat is uw reactie op de suggestie van de Landelijke Cliëntenraad om mensen waarvan niet kan worden vastgesteld of ze arbeidsvermogen hebben, niet meteen op te roepen voor een gesprek, maar hen eerst te vragen of ze een AWBZ-indicatie voor dagbesteding hebben? Bent u bereid om deze suggestie over te nemen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2 t/m 4

Bij de herindelingoperatie staat voorop, dat deze zo efficiënt en zo zorgvuldig mogelijk moet worden uitgevoerd door het UWV, waarbij uitkeringsgerechtigden niet onnodig worden belast. Daarom is in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten opgenomen dat in de fase van het dossieronderzoek de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) kunnen worden beoordeeld op basis van gegevens over het verrichten van activiteiten in het kader van dagbesteding in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Indien iemand beschikt over een AWBZ-indicatie voor dagbesteding wordt aangenomen dat er sprake is van «geen arbeidsvermogen». Deze mensen zullen niet worden uitgenodigd voor een nader onderzoek. De procedure is als volgt: Iedere Wajonger krijgt een vooraankondigingsbrief met het resultaat uit de dossierfase. Als de uitkomst van de dossierfase is dat er sprake is van niet duurzaam geen arbeidsmogelijkheden krijgt betrokkene de mogelijkheid om ná het versturen van de vooraankondiging alsnog een indicatiebesluit met daarin AWBZ-dagbesteding te overleggen. Het UWV deelt betrokkene vervolgens in als «duurzaam geen arbeidsvermogen».

Op 1 januari 2015 is de AWBZ ingetrokken. Personen met een indicatie voor dagbesteding vallen sinds die datum of onder de Wlz of onder de Wmo 2015. Dit gegeven brengt voor het UWV geen wijziging met zich mee voor de gevallen waarin er sprake is van een vóór 1 januari 2015 afgegeven AWBZ-indicatie voor dagbesteding. Er is mede voor deze werkwijze gekozen op grond van overwegingen van uitvoerbaarheid voor het UWV.

Op uw vraag of ik inzicht heb in de omvang van de groep Wajongers met een indicatie dagbesteding zonder dat UWV hiervan op de hoogte is, moet ik u antwoorden dat hierover geen gegevens bekend zijn. UWV zou dit (theoretisch) alleen kunnen weten als er een bestandsvergelijking Wajongers/dagbesteding AWBZ met het CIZ zou mogen worden gedaan. Voor gegevensuitwisseling tussen UWV en CIZ bestaat nu geen wettelijke grondslag.

Vraag 5 en 6

Hoe vaak is het de eerste twee kwartalen van 2015 voorgenomen dat mensen die niet meer aan de minimumcriteria van de WSW voldeden, werden opgeroepen door het UWV? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?

Wat is uw reactie op de suggestie van de Landelijke Cliëntenraad om mensen waarvan door het UWV is vastgesteld dat ze niet meer aan de minimumcriteria van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) kunnen voldoen, zonder nieuwe procedure toe te laten tot de Wajong?

Antwoorden 5 en 6

In de eerste twee kwartalen is nog niemand opgeroepen. In het Schattingsbesluit is tevens geregeld dat van onderzoek zal worden afgezien (en dus geconcludeerd zal worden tot «geen arbeidsvermogen» op basis van het dossier) als de Wajonger sinds 2008 een indicatie voor de Wsw heeft aangevraagd maar niet heeft gekregen omdat hij te weinig arbeidsvermogen heeft voor de Wsw. De vraag is of de Wajonger waarvan UWV bij herindicatie heeft vastgesteld dat hij in het kader van de Wsw geen arbeidsvermogen (meer) heeft, ook is aan te merken als «heeft geen arbeidsvermogen» op basis van de dossierbeoordeling.

Het UWV zal een Wajonger die niet voldoet aan de ondergrens voor Wsw indelen in de categorie «geen arbeidsvermogen».


X Noot
1

Brief 27 augustus 2015, referentie LCR/TK/15–0079/GvdM/ER/BH

X Noot
2

Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jongeren

Naar boven