Vragen van de leden Helder, Fritsma en Wilders (allen PVV) aan de Minister van Veiligheid
en Justitie over wijkagenten die bezoeken brengen aan leden en sympathisanten van
de protestgroep Asielzoekerscentra (AZC)-alert (ingezonden 7 oktober 2015).
Antwoord van Minister van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 28 oktober
2015).
Vraag 1
Kent u het bericht: «Huisbezoek van wijkagenten valt niet goed bij leden AZC-alert
in Enschede»?1
Vraag 2, 3 en 4
Klopt het dat de politie een huisbezoek heeft gebracht aan mensen waarvan bekend is
dat ze hebben geageerd tegen de komst van een AZC in Esmarkerveld?
Zo ja, vinden deze huisbezoeken ook elders in het land plaats?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de politie in uniform en met politieauto
bij iemand langs gaat, alsof diegene crimineel is, terwijl diegene gewoon op democratische
wijze uiting geeft aan zijn mening of gevoel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2, 3 en 4
Het actief contact opnemen met partijen waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij
een manifestatie willen organiseren maakt deel uit van het dagelijkse werk van de
politie. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag.
Dergelijk contact kan onder meer plaatsvinden in de vorm van een huisbezoek. Door
in gesprek te gaan kan spanning worden verminderd en kunnen eventuele openbare-ordeverstoringen
of uitingen die de grenzen van het strafrechtelijk toelaatbare overschrijden mogelijkerwijs
worden voorkomen. De politie past deze werkwijze toe ongeacht de achtergrond of doelstelling
van de betreffende partijen. Ik deel de mening dan ook niet dat deze werkwijze onacceptabel
is.
Vraag 5 en 6
Als dit intimiderende huisbezoek bedoeld was als bewuste preventieve actie, wordt
die dan ook afgelegd bij bijvoorbeeld leden van linkse protestclubs? Zo nee, waarom
niet?
Probeert u met een bewust preventieve actie te bereiken dat protesten niet plaats
zullen vinden of dat mensen die het niet eens zijn met uw beleid de mond gesnoerd
wordt?
Antwoord 5 en 6
Wanneer de politie kennis neemt van voorgenomen manifestaties, al dan niet door aanmelding
hiervan bij de gemeente, zal de politie contact zoeken met de organisatie. Dit contact
heeft tot doel een indruk te krijgen van de wijze en omvang van manifesteren. Vast
onderdeel van deze gesprekken zijn de voorschriften en beperkingen die de burgemeester
als lokaal gezag bevoegd is te treffen, conform de Wet Openbare Manifestatie, om de
betoging ordelijk en vreedzaam te laten verlopen. Verder worden afspraken gemaakt
over de veiligheidsmaatregelen door de organisatie zelf. Met het oog op een ordelijk
en vreedzaam verloop kan de politie uit preventief oogpunt tevens aangeven dat wanneer
grenzen worden overschreden, er sprake kan zijn van strafbare feiten. Deze actie is
in lijn met de reguliere werkwijze van de politie, ongeacht de achtergrond of doelstelling
van de betreffende personen. Noch de vrijheid van meningsuiting, noch de daaronder
vallende vrijheid om te demonstreren, is hierdoor in het geding.
Vraag 7
Deelt u de mening dat de politie beter kan worden ingezet voor het opsporen van echte
criminelen, bijvoorbeeld gelukszoekers die meisjes aanranden of volksstammen die elkaar
te lijf gaan in AZC’s op te pakken en per direct uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
De politie heeft onder andere als taak om de openbare orde te handhaven en daar past
deze werkwijze binnen. De politie verricht haar taken in ondergeschiktheid aan het
lokale gezag en het is aan het gezag om te prioriteren in het totale takenpakket van
de politie.
Vraag 8
Gaat u deze intimiderende bezoeken van de politie per direct stoppen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 8
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen, is er geen reden om de werkwijze
van de politie op dit punt te veranderen. Voorts vinden dergelijke bezoeken zoals
gezegd plaats onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van leden Bontes en Van
Klaveren (beiden Groep Bontes-Van Klaveren), ingezonden 6 oktober 2015 (Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 400)