Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 3248 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 3248 |
Ben u bekend met het artikel «OM laat DNA-onderzoek doen in hoop ouders containerbaby te vinden»?1
Wat is de juridische basis voor het gebruik van de Nederlandse DNA-databank, ondergebracht bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), om de identiteit van de ouders van de in oktober 2014 in een container aan de Fritz Conijnstraat in Amsterdam ter vondeling gelegde baby te achterhalen? Acht u het gebruik van deze database voor deze doeleinden wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is dit gangbaar?
Kunt u uiteenzetten of het achterhalen van de identiteit van ouders van vondelingen verenigbaar is met de juridische mogelijkheden en beperkingen voor DNA-onderzoek? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?2
Het DNA-verwantschapsonderzoek is geregeld in de artikelen 151da en 195g van het Wetboek van strafvordering (Sv). Deze artikelen bepalen aan welke voorwaarden moet zijn voldaan, wil dit onderzoek kunnen worden ingezet en welke procedure daarbij moet worden gevolgd. Zo moet er op grond van het derde lid van beide artikelen sprake zijn van een verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, of van een van de expliciet genoemde gewelds- en zedenmisdrijven waarop zes jaar of meer gevangenisstraf is gesteld.
In het onderhavige geval is sprake van een opsporingsonderzoek naar poging tot moord en niet naar het te vondeling leggen van een kind. «Te vondeling leggen» veronderstelt dat degene die een kind achterlaat de wens heeft dat het kind gezond en wel gevonden wordt. Daarvan is gezien de omstandigheden van het geval geen sprake. Het is aan de oplettendheid van een voorbijganger te danken dat het kind nog leeft. Voor poging tot moord geldt een wettelijke strafbedreiging van ten hoogste twintig jaar. Het DNA-verwantschapsonderzoek is dit geval derhalve verenigbaar met de juridische mogelijkheden.
In het geval van een verdenking van het feit «te vondeling leggen of verlaten van een kind beneden de zeven jaren» (artikel 256 Wetboek van strafrecht) behoort echter een DNA-verwantschapsonderzoek juridisch nu niet tot de mogelijkheden. Op dit delict staat namelijk een wettelijk strafmaximum van ten hoogste vier jaar en zes maanden. DNA-verwantschapsonderzoek is ook niet mogelijk indien één of beide ouders hun kind te vondeling hebben gelegd. De maximumstraf voor dat misdrijf is op grond van artikel 258 Sr namelijk vijf-en-een-half jaar en valt daarom buiten het bereik van de toepassingsgrens van dat onderzoek. Alleen als het te vondeling leggen van het kind de dood ten gevolge heeft, is een DNA-verwantschapsonderzoek wel mogelijk, omdat het wettelijke strafmaximum op grond van artikel 257, tweede lid, Sr negen jaar is. Het is op grond van het eerste lid van artikel 257 juncto artikel 258 Sr ook toegestaan dat onderzoek uit te voeren indien één of beide ouders hun kind te vondeling hebben gelegd en het kind als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel opgelopen heeft.
Indien de wettelijke basis voor het gebruik van de Nederlandse DNA-databank voor het doen van verwantschapsonderzoek bij vondelingen ontbreekt, ben u bereid het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek te laten doorzetten? Bent u daarbij voornemens de wet hiervoor aan te passen?
Zoals uit het antwoord op de vragen 2 en 3 blijkt, is de toepassing van een DNA-verwantschapsonderzoek met gebruikmaking van alle DNA-profielen uit de DNA-databank voor strafzaken in het onderhavige geval wettelijk toelaatbaar en is het niet nodig om de regeling van het DNA-verwantschapsonderzoek op dat punt aan te passen. Niettemin heeft deze vraag mij wel tot het inzicht gebracht dat het wenselijk is om de toepassing van een DNA-verwantschapsonderzoek ook mogelijk te maken indien een kind onder de zeven jaar zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het feit dat hij door een ander dan een ouder te vondeling gelegd of verlaten is (artikel 256 juncto 257, eerste lid, Sr). Dat misdrijf past in de opsomming van de zeer ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, bedoeld in de artikelen 151da, derde lid, en 195g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in het kader waarvan de inzet van DNA-verwantschapsonderzoek nu wettelijk is toegestaan en dat onderzoek kan onder omstandigheden ook een toegevoegde waarde hebben bij het ophelderen van dat misdrijf.
Kunt u verklaren waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in hetzelfde geval niet toegaf aan de wens van het OM om op basis van hielprikkaarten de identiteit van de ouders te bepalen vanwege het niet willen doorbreken van het medisch beroepsgeheim, terwijl het OM en het NFI hier geen problemen mee lijken te hebben? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het persbericht van het parket Amsterdam van 21 juni 20163 is aangegeven, riep het OM in het najaar van 2015 de hulp in van het RIVM, omdat onderzoek door de politie en het NFI en de vele tips van het publiek niet naar de moeder van de baby hadden geleid. Uit medisch onderzoek bleek dat de baby een hielprik had gehad. Het OM hoopte door vergelijking van de DNA-profielen uit het bloed van een selectie van hielprikken bij het RIVM met het DNA-profiel van het gevonden kind informatie te achterhalen die kon leiden tot de identiteit van de moeder. Het RIVM heeft zich echter beroepen op het medisch beroepsgeheim ten aanzien van deze medische gegevens waardoor de vergelijkingsactie niet kon doorgaan. Het is aan het RIVM om te beoordelen of het aanleiding ziet zich op het medische beroepsgeheim te beroepen. Of dit beroep terecht is gedaan, staat alleen ter toetsing van de rechter.
Kunt u toelichten in hoeverre het wenselijk is dat het OM een voor haar toegankelijke database gebruikt voor verwantschapsonderzoek zonder tussenkomst van een rechter? Zo nee, waarom niet? Is een dit een gangbare praktijk? Kunt u aangeven hoe vaak dit voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 151da, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie slechts na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris een bevel tot het verrichten van een DNA-verwantschapsonderzoek geven waarbij een vergelijking wordt gemaakt met alle DNA-profielen die in de DNA-databank voor strafzaken zijn verwerkt. Er is in dit geval dus geen sprake van een situatie waarin de databank zonder tussenkomst van een rechter wordt gebruikt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-3248.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.