Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het door het Openbaar Ministerie achterhouden van een rapport dat ontlastend was voor de veroordeelde in de Showbizzmoordzaak (ingezonden 9 juli 2015).

Nader antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 5 juli 2016).

Vraag 1

Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) al in 2004 wist dat de eerder veroordeelde Hunnik de Hilversumse platenbaas Van der Laar niet gedood kon hebben, maar dat deze ontlastende informatie jarenlang niet is gedeeld met de veroordeelde, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe?1

Vraag 2

Is het waar dat de reden voor de weigering het ontlastende rapport te verstrekken was dat de veroordeelde werd gezien als derde en dat de privacy van anderen (de mogelijke daders) gewaarborgd moest worden? Hoe beoordeelt u dit? Was geen andere oplossing denkbaar geweest om er voor te zorgen dat ontlastende informatie, die van belang kon zijn voor een herzieningsverzoek en het zuiveren van de naam, de (mogelijk ten onrechte) veroordeelde wel zou bereiken?

Vraag 3

Hoe kan het dat het OM dit rapport ook niet heeft gedeeld met de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) die gerechtelijke dwalingen onderzoekt, waardoor de zaak al jaren geleden heropend had kunnen worden?

Vraag 4

Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat volgens het OM niet meer te achterhalen is waarom dit is gegaan zoals het is gegaan?2

Vraag 5

Is nader onderzoek mogelijk en kansrijk om op te helderen waarom dit is gebeurd, wie hiertoe heeft besloten en waarom? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Vraag 6

Zijn reeds maatregelen genomen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens op deze wijze kan gebeuren? Zo ja, welke? Zo nee, welke maatregelen moeten er nog genomen worden?

Vraag 7

Welke waarborgen zijn er inmiddels om er voor te zorgen dat dergelijke (ontlastende) informatie niet meer zal worden achtergehouden voor de veroordeelde, zijn advocaat en de CEAS?

Nader antwoord

Op 9 juli 2015 heeft het lid Van Nispen (SP) schriftelijke vragen gesteld over het door het Openbaar Ministerie (OM) achterhouden van een rapport dat ontlastend was voor de veroordeelde in de showbizzmoordzaak. Die Kamervragen heb ik op 19 augustus 2015 schriftelijk beantwoord (zie bijlage, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3106)1. In het kader van de behandeling van de herziening ter terechtzitting van het gerechtshof Den Haag van 30 en 31 mei jl. (uitspraak is bijgevoegd)2 heeft het College van procureurs-generaal mij bericht dat deze antwoorden, met de kennis van nu, nadere duiding en aanvulling behoeven.

In het antwoord op vraag 2 is vermeld dat het ressortsparket niet bekend was met het bestaan van een analyserapport van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) uit 2004, waarin in 2002 en 2003 binnengekomen CIE-informatie nader is geanalyseerd. Deze passage is op zichzelf correct. Uit een recent door het OM verrichte nadere analyse van interne communicatie en besluitvorming blijkt echter dat het ressortsparket er wel van op de hoogte was dat door het arrondissementsparket, op basis van de nieuwe CIE-informatie, werd bezien of nader onderzoek moest plaatsvinden en of de zaak aan de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) zou moeten worden voorgelegd. Het ressortsparket was er dus niet van op de hoogte dat een analyserapport door de CIE was opgesteld, maar wel dat er nieuwe CIE-informatie was binnengekomen die door het arrondissementsparket werd gewogen en beoordeeld.

In het antwoord op vraag 2 is voorts te lezen dat er toentertijd geen overleg is geweest tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket. Dit blijkt, na eerdergenoemde nadere analyse door het OM, niet juist; er heeft wel overleg plaatsgevonden door het ressortsparket met het arrondissementsparket.

Tot slot behoeft het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 enige aanvulling. In dit antwoord is opgenomen dat het onderzoek naar de gang van zaken rond het niet voorleggen van de zaak aan de CEAS niet tot duidelijkheid heeft geleid over de reden daarvoor.

Op basis van informatie, die ik recent van het College van procureurs-generaal heb ontvangen, is het zeer waarschijnlijk dat de parketleiding van het arrondissementsparket Amsterdam in 2006 heeft besloten de zaak niet aan de CEAS voor te leggen omdat daar destijds op grond van het dossier geen aanleiding voor was. Bovendien waren er door verjaring geen strafvorderlijke mogelijkheden meer tot nader onderzoek.


X Noot
2

Verklaring van het Openbaar Ministerie aan Brandpunt:

«In 2006 is geoordeeld dat de zaak mogelijk moet worden voorgelegd aan de CEAS. Dat is echter niet gebeurd. Het klopt dat H. tot 2012 niet op de hoogte is gesteld van het bestaan van de analyse. Helaas bleek niet te achterhalen wat daar toen de reden voor was.»

X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven