Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën over de verhoging van de kinderopvangtoeslag (ingezonden 2 juni 2016).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 1 juli 2016).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht dat de kinderopvangtoeslag fors verhoogd wordt?1

Antwoord 1

Ja

Vraag 2 en 3

Hoeveel extra belastinginkomsten en hoeveel extra uitgaven verwacht de Minister te realiseren als gevolg van de verhoging van de kinderopvangtoeslag voor de inkomenscategorie van minstverdienende partners tot 20.000 euro? Klopt het dat er tot 20.000 euro geen belastinginkomsten worden gerealiseerd, maar wel extra overheidsuitgaven worden gedaan?

Hoeveel extra belastinginkomsten en hoeveel extra uitgaven verwacht de Minister te realiseren als gevolg van de verhoging van de kinderopvangtoeslag voor de inkomenscategorie van minstverdienende partners boven de 20.000 euro?

Antwoord 2 en 3

De verhoging van de kinderopvangtoeslag maakt werken meer lonend, wat een beperkt positief effect heeft op het arbeidsaanbod. De beperkte omvang van het effect maakt dat het niet mogelijk is om een kwantitatieve schatting te geven hoeveel extra belastinginkomsten als gevolg van de verhoging worden gerealiseerd voor de genoemde inkomenscategorieën. Tevens kan het totaal effect op de belastinginkomsten niet worden geschat. De extra overheidsuitgaven als gevolg van de verhoging van de kinderopvangtoeslag bedragen € 136 mln. structureel per jaar. In totaal wordt € 200 mln. structureel geïnvesteerd in de kinderopvang; een deel van het geld gaat onder andere naar de verhoging van de maximum uurprijs en kwaliteitsverhogende maatregelen.

Vraag 4 en 5

Klopt het dat een verhoging van de kinderopvangtoeslag een verhoging van het arbeidsaanbod tot gevolg heeft? Zo ja, hoeveel?

Deelt u de mening dat een stimulering van het arbeidsaanbod alleen een gelijke verhoging van de arbeidsvraag tot gevolg heeft in een lange termijn evenwichtssituatie en dat er geen sprake is van een evenwichtssituatie met 572.000 werkzoekende werklozen (cijfer april 2016)? Klopt het dat er dus op korte termijn geen extra banen bijkomen?

Antwoord 4 en 5

De verhoging van de kinderopvangtoeslag maakt werken lonender, waardoor er een beperkt positief effect is op het arbeidsaanbod, mede door het beperkte budgettaire beslag2.Huishoudens ontvangen kinderopvangtoeslag als alle ouders in het gezin werken en het huishouden gebruik maakt van formele kinderopvang. Het is daarmee een subsidie op werk. De hogere kinderopvangtoeslag stimuleert daarom de arbeidsparticipatie.

Op lange termijn leidt de structurele stijging van het arbeidsaanbod ook tot meer banen (arbeidsvraag). De markt absorbeert dan het extra aanbod en gaat dan naar een nieuw, hoger evenwicht. Op dit moment is er nog geen sprake van een evenwichtssituatie. Op korte termijn zal het extra arbeidsaanbod dus niet leiden tot meer banen. Het CPB verwacht dat het tot 2023 duurt voordat de werkloosheid in de buurt komt van de evenwichtswerkloosheid3.

Vraag 6

Deelt u de mening dat het stimuleren van betaalde arbeid van ouders met kinderen, waarvan de partner al werkt, oneerlijke concurrentie veroorzaakt met werkzoekende alleenstaanden en eenverdieners (immers, de groep die gestimuleerd wordt kan door alle fiscale voordelen een lager loon accepteren, omdat hij/zij daar netto veel meer van overhoudt)?. Hoe rechtvaardigt u deze steeds verdergaande oneerlijke concurrentie veroorzaakt door de overheid?

Antwoord 6

Het verhogen van bijvoorbeeld de kinderopvangtoeslag heeft onder andere als doel om de arbeidsparticipatie van ouders te bevorderen. Zij hebben te maken met extra kosten als zij gaan werken ten opzichte van mensen zonder kinderen, in verband met de zorg voor hun kinderen. Om deze extra kosten te verlagen en te zorgen dat werken ook voor alle ouders voldoende lonend is, wordt de kinderopvangtoeslag, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de extra toeslag op het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders ingezet. Vanwege de extra kosten voor ouders door de zorg voor kinderen is er geen sprake van oneerlijke concurrentie met andere groepen. Werkende alleenstaande ouders kunnen in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag en de extra toeslag op het kindgebonden budget. Voor huishoudens met kinderen waarvan een ouder niet werkt, zijn op het moment dat de niet-werkende partner toch gaat werken in principe de kinderopvangtoeslag en de inkomensafhankelijke combinatiekorting beschikbaar. Voor niet-werkenden zonder kinderen loont het ook om werk te aanvaarden; zij profiteren bijvoorbeeld van de arbeidskorting als zij gaan werken.

Vraag 7

Kunt u een update geven van de tabellen 6.6.1. en 6.6.2. uit het eindrapport van Commissie Van Dijkhuizen,4 waarin de verhouding in materiele welvaart tussen alleenstaanden en tweeverdieners met kinderen wordt berekend? Kunt u deze tabellen uitbreiden met een kolom voor eenverdieners? Hoe heeft de materiele welvaart van tweeverdieners ten opzichte van alleenstaanden en eenverdieners zich ontwikkeld sinds het uitkomen van het rapport van de Commissie Van Dijkhuizen?

Antwoord 7

De tabellen zijn geactualiseerd naar het jaar 2016 omdat besluitvorming 2017 nog niet is afgerond, maar wel met de toeslagpercentages uit de kinderopvangtabel 2017. Daarnaast zijn de tabellen uitgebreid met de eenverdiener. Het gestandaardiseerde inkomen van de verschillende huishoudens is in verhouding tot het gestandaardiseerde inkomen van de alleenstaande nauwelijks gewijzigd sinds 2013. Huishoudens met kinderopvang hebben nog steeds een lager gestandaardiseerd inkomen dan huishoudens zonder kinderopvang, maar het verschil is sinds 2013 wel kleiner geworden. Dit komt door de intensivering van de kinderopvangtoeslag in 2014, 2016 en 2017. Deze intensivering is ook goed voor de arbeidsparticipatie.

Het gestandaardiseerde inkomen van de eenverdiener ligt lager dan voor de tweeverdiener en alleenstaande ouder. De verhoging van de kinderopvangtoeslag per 2017 heeft hierop vrijwel geen invloed. Het verschil ontstaat vooral door fiscale maatregelen waaronder het feit dat in een individueel belastingstelsel in een tweeverdienerhuishouden beide partners recht hebben op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Dit staat uitgebreider omschreven in de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2016 betreffende de kabinetsreactie op de CPB-notitie doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens.

Tabel 1 Update tabel 6.6.1 uit eindrapport commissie inkomstenbelasting en toeslagen
 

Alleenstaande

Alleenstaande ouder

Tweeverdiener met kinderen gelijk huishoudinkomen als alleenstaande (5/8–3/8)

Tweeverdiener met kinderen gelijk individueel inkomen als alleenstaande

Een-verdiener modaal met kinderen

   

met kinder-opvang

zonder kinder-opvang

met kinder-opvang

zonder kinder-opvang

met kinder-opvang

zonder kinder-opvang

 

Bruto inkomen

36.000

36.000

36.000

36.000

36.000

72.000

72.000

36.000

Pensioenpremie wn

1.479

1.662

1.662

929

929

3.323

3.323

1.479

Loon- en inkomstenbelasting

8.555

5.696

5.696

2.581

2.581

14.162

14.162

7.508

Netto inkomen

25.959

28.635

28.635

32.482

32.482

54.501

54.501

27.006

Ziektekosten

1.410

1.410

1.410

2.821

2.821

2.821

2.821

2.821

Zorgtoeslag

0

0

0

0

0

0

0

0

Kinderbijslag

0

1.932

1.932

1.932

1.932

1.932

1.932

1.932

Kindgebonden budget

0

3.948

3.948

833

833

0

0

870

Kosten kinderopvang

0

16.323

0

12.243

0

12.243

0

0

Kinderopvangtoeslag

0

13.845

0

10.338

0

8.701

0

0

Besteedbaar inkomen

24.548

30.626

33.105

30.522

32.426

50.070

53.612

26.987

Equivalentiefactor CBS

1

1,51

1,51

1,88

1,88

1,88

1,88

1,88

Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen

24.548

20.282

21.924

16.235

17.248

26.633

28.517

14.355

Materiële welvaart t.o.v. alleenstaande in 2016

0%

– 17%

– 11%

– 34%

– 30%

8%

16%

– 42%

Materiële welvaart t.o.v. alleenstaande in 2013(a)

0%

– 17%

– 11%

– 37%

– 30%

6%

16%

 

(a) Obv tabel 6.6.1 uit rapport commissie Van Dijkhuizen, hierin was de eenverdiener niet opgenomen en was bij tweeverdieners de inkomensverdeling niet 5/8–3/8 maar 2/3–1/3

Tabel 2 Update tabel 6.6.2 uit eindrapport commissie inkomstenbelasting en toeslagen
 

Alleenstaande

Tweeverdiener gelijk huishoudinkomen als alleenstaande

Tweeverdiener met gelijk individueel inkomen

Eenverdiener modaal

   

zonder kinderen

met kinderen

zonder kinderen

met kinderen

zonder kinderen

met kinderen

   

1/2–1/2

5/8–3/8

1/2–1/2

1/2–1/2

5/8–3/8

1/2–1/2

   

Bruto inkomen

36.000

36.000

36.000

36.000

72.000

72.000

72.000

36.000

36.000

Pensioenpremie wn

1.479

734

929

929

2.957

3.323

3.323

1.479

1.479

Loon- en inkomstenbelasting

8.555

3.377

2.581

1.541

17.111

14.937

14.162

7.508

7.508

Netto inkomen

25.959

31.882

32.482

33.522

51.918

53.725

54.501

27.006

27.006

Ziektekosten

1.410

2.821

2.821

2.821

2.821

2.821

2.821

2.821

2.821

Zorgtoeslag

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Kinderbijslag

0

0

1.932

1.932

0

1.932

1.932

0

1.932

Kindgebonden budget

0

0

833

833

0

0

0

0

870

Kosten kinderopvang

0

0

12.243

12.243

0

12.243

12.243

0

0

Kinderopvangtoeslag

0

0

10338

10338

0

8701

8701

0

0

Besteedbaar inkomen

24.548

29.062

30.522

31.562

49.097

49.295

50.070

24.185

26.987

Equivalentiefactor CBS

1

1,37

1,88

1,88

1,37

1,88

1,88

1,37

1,88

Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen

24.548

21.213

16.235

16.788

35.837

26.221

26.633

17.653

14.355

Materiële welvaart t.o.v. alleenstaande in 2016

0%

– 14%

– 34%

– 32%

46%

7%

8%

– 28%

– 42%

Materiële welvaart t.o.v. alleenstaande in 2013 (a)

0%

– 16%

– 36%

– 34%

46%

5%

6%

   

(a) Obv tabel 6.6.2 uit rapport commissie Van Dijkhuizen, hierin was de eenverdiener niet opgenomen en was bij tweeverdieners de inkomensverdeling niet 5/8–3/8 maar 2/3–1/3

Vraag 8

Hoe heeft de koopkracht van alleenstaanden, eenverdieners en tweeverdieners zich de afgelopen jaren ontwikkeld en wat zijn de koopkrachtgevolgen van het verhogen van de kinderopvangtoeslag?

Antwoord 8

Sinds de aanvang van dit kabinet in 2013 is de mediane cumulatieve koopkrachtontwikkeling van de verschillende huishoudtypes (t/m 2016 met in 2016 de toeslagpercentages uit de kinderopvangtabel 2017):

Huishoudtype

Cumulatieve koopkracht

Tweeverdiener

5,1%

Alleenstaande

3,2%

Alleenverdiener

1,3%

Het verhogen van de kinderopvangtoeslag per 2017 wijzigt de medianen niet, omdat maar een relatief klein deel van de verschillende huishoudtypes gebruik maakt van kinderopvang. Het achterblijven van de koopkracht van de alleenverdiener bij de andere huishoudtypes hangt, net als het lagere gestandaardiseerde inkomen uit vraag 7, samen met fiscale maatregelen die beschreven zijn in de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2016 betreffende de kabinetsreactie op de CPB-notitie doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens. Deze maatregelen zijn erop gericht de arbeidsparticipatie te verhogen. Het kabinet streeft echter ook een evenwichtige ontwikkeling van de koopkracht voor alle groepen na. Daarom houdt het kabinet de koopkrachtontwikkeling van eenverdieners nauwgezet in de gaten.


X Noot
2

CPB (2015), Macro Economische Verkenning 2016; CPB (2015), De effectiviteit van fiscal participatiebeleid, CPB Policy Brief 2015/02.

X Noot
3

CPB (2016), Middellangetermijnverkenning 2018–2021, CPB Boek 21.

Naar boven