Vragen van het lid Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat Turkije niet meewerkt in de zaak-Demmink en het onderzoek daarmee is afgerond (ingezonden 26 mei 2016).

Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 14 juni 2016).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Turkije werkt niet mee in zaak-Demmink, onderzoek afgerond»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

In hoeverre deelt u de opvatting dat het volstrekt onacceptabel is dat Turkije ondanks herhaaldelijke rechtshulpverzoeken van Nederland niet meewerkt aan het horen van getuigen in de zaak-Demmink?

Antwoord 2

Zoals ik uw Kamer op 4 augustus 2015 heb medegedeeld2 hebben de Turkse autoriteiten mij laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek naar de vermeende gedragingen van de heer Demmink in Turkije ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken is volgens de Turkse autoriteiten niet mogelijk omdat dat in strijd zou zijn met het «ne bis in idem» beginsel dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd. De Turkse autoriteiten beroepen zich hiermee op een weigeringsgrond die voortvloeit uit het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 1959).

Vraag 3

Welke consequenties heeft dit voor de justitiële samenwerking tussen Nederland en Turkije?

Antwoord 3

Geen. Dat de Turkse autoriteiten zich beroepen op een weigeringsgrond uit het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken is niet ongebruikelijk in het internationaal rechtshulpverkeer. Dat komt over en weer voor, zonder dat daaraan consequenties worden verbonden.

Vraag 4

Kunt u gedetailleerd uiteenzetten welke stappen u zelf heeft gezet om Turkije te bewegen mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek?

Antwoord 4

De rechter-commissaris en de officieren van Justitie zijn drie keer in de gelegenheid gesteld om de zaak in persoon toe te lichten in Turkije en om nadere informatie aan te leveren. Ook heb ik telefonisch (d.d. 30 juli 2015) en tijdens een werkbezoek in Ankara (d.d. 18 november 2015) het belang van de zaak bij mijn Turkse ambtgenoot onder de aandacht gebracht. Hierop zegde mijn Turkse ambtgenoot toe de zaak opnieuw te laten beoordelen. Dit heeft uiteindelijk niet tot een andere uitkomst geleid.

Vraag 5

Bent u bereid al uw invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat Turkije alsnog aan de Nederlandse verzoeken gaat voldoen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Evenals de rechter-commissaris en het Openbaar Ministerie (OM) heb ik mij reeds maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de ingediende rechtshulpverzoeken. Nu de Turkse autoriteiten, na een tweede beoordeling op mijn verzoek, wederom tot de conclusie zijn gekomen dat er juridische beletselen zijn die aan medewerking door Turkije in de weg staan, kan ik niet anders dan het besluit van de Turkse autoriteiten respecteren.

Vraag 6

Kunt u deze vragen, gezien het feit dat het Openbaar Ministerie volgende maand een beslissing neemt over strafvervolging, voor vrijdag 3 juni 2016 beantwoorden?

Antwoord 6

Ik doe u hierbij mijn antwoorden tijdig toekomen, nog voordat het OM een beslissing over de strafvervolging zal nemen.


X Noot
2

Antwoorden op Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) van 21 juli 2015, kenmerk 2015Z14281, TK 2014–2015, aanhangsel der handelingen 3013.

Naar boven