Vragen van het lid Klein (Klein) aan de Minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Natuurlijk mislukt het inburgeringsbeleid, dat hadden we kunnen weten» (ingezonden 19 april 2016).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 8 juni 2016)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Natuurlijk mislukt het inburgeringsbeleid, dat hadden we kunnen weten»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 6

In hoeverre deelt u de conclusies van het onderzoek dat de houdbaarheid van de aannames achter de Wet inburgering 2013 al op voorhand discutabel zijn en het maar zeer de vraag is of de verplichte eigen verantwoordelijkheid bijdraagt aan een succesvolle en snelle integratie?

In hoeverre is het huidige inburgeringsbeleid het resultaat van een bezuinigingsopdracht, zonder rekening te houden met de verwachte resultaten van beleid?

Antwoord 2 en 6

Ik deel de conclusie van het onderzoek niet dat de houdbaarheid van de aannames achter de Wet inburgering 2013 al op voorhand discutabel zijn en het maar zeer de vraag is of de verplichte eigen verantwoordelijkheid bijdraagt aan een succesvolle en snelle integratie. De Wet inburgering 2013 beoogt de eigen verantwoordelijkheid van vreemdelingen voor de inburgering te versterken. Hiermee is uitvoering gegeven aan het voornemen in het Regeerakkoord 2010 en aan de voorgenomen uitwerking daarvan in de integratienota «Integratie, binding en burgerschap» van 16 juni 20112. Daarnaast is met de Wet inburgering 2013 uitvoering gegeven aan een in de Rijksbegroting van 2011 opgenomen bezuiniging. Zoals ik in mijn brief van 7 september 20153 betreffende de beleidsdoorlichting van artikel 13 heb aangegeven kunnen de eerste voorzichtige uitspraken over het effect van inburgering op participatie op zijn vroegst pas eind 2017 worden gedaan. Reden hiervoor is dat, om een statistisch verantwoorde uitspraak te doen over het effect van het gewijzigde inburgeringsbeleid op participatie, gekeken moet worden naar de participatie van een grote representatieve groep geslaagde inburgeraars.

Vraag 3

Zijn de houdbaarheid en aannames achter de Wet inburgering 2013 van tevoren getoetst? Zo ja, aan de hand van welke literatuur, theorieën of onderzoek?

Antwoord 3

De Raad van State brengt advies uit over alle concept-wetsvoorstellen. Het beoordelen van de beleidstheorie maakt onderdeel uit van het toetsingskader dat hiervoor wordt gebruikt.

Over het concept van dit wetsvoorstel zijn adviezen en commentaren ontvangen van het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal), de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACVZ), de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG), het Landelijk Overleg Minderheden (LOM), Boaborea (de brancheorganisatie voor private reïntegratiebe-drijven), de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), de MBO-Raad, KCE (Kwaliteitscentrum examinering), de Stichting Blik op Werk, de Raad voor de financiële verhoudingen en de Raad voor de rechtspraak. De adviezen en commentaren hebben bijgedragen aan aanvullingen en verbeteringen in het wetsvoorstel.

Vraag 4

Heeft u eerder beleid rond inburgering geëvalueerd? Wat zijn hiervan de resultaten?

Antwoord 4

Ja, u kunt de evaluatierapporten «»Inburgering in Nederland»» van Significant (2010) en «»Inburgering en Participatie»» van Regioplan (2013) vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2010/08/12/voortgang-inburgering-2010-en-evaluatierapport-inburgering-in-nederland en https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2013/09/09/inburgering-en-participatie.

Voor de samenvatting van de resultaten van beide onderzoeken verwijs ik naar de brief van de Minister van BZK van 13 december 2010 over dit onderwerp4, respectievelijk mijn brief van 9 september 20135.

Vraag 5

Heeft u bij het vormgeven van het huidige beleid rekening gehouden met succes- en faalfactoren van eerder beleid? Zo ja, waar blijkt dit uit?

Antwoord 5

Op basis van de eerder opgedane ervaringen is bij het huidige beleid nadrukkelijk aandacht besteed aan tijdige informatievoorziening richting de inburgeringsplichtigen, is het examen aangepast zodat het ook haalbaar is voor mensen die zich met minder of geen begeleiding willen voorbereiden en is een sociaal leenstelsel opgezet voor degenen die over onvoldoende middelen beschikken om hun inburgering te bekostigen.

Voor degenen die een alfabetiseringscursus volgen, is voorzien in een verlengde inburgeringstermijn en voor degenen die redelijkerwijs niet aan de inburgeringsplicht kunnen voldoen, is de mogelijkheid van ontheffing geregeld. Asielgerechtigden krijgen extra ondersteuning in de vorm van maatschappelijke begeleiding. Ook is aandacht besteed aan het waarborgen van een voldoende aanbod van gekwalificeerde cursussen voor analfabeten, laag-, midden- en hoogopgeleiden.

Vraag 7

Geven de cijfers die afgelopen januari bekend werden, waarin nog geen 10 procent van de geschatte inburgeringsplichtigen sinds 1 januari 2013 heeft meegedaan aan een inburgeringsexamen, aanleiding het beleid te herzien? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

De cijfers waar u aan refereert zijn van 22 januari 2015. Nieuwkomers hebben 3 jaar de tijd om het inburgeringsexamen te halen. Deze periode kunnen de nieuwkomers gebruiken om de Nederlandse taal te leren en kennis op te doen over de Nederlandse samenleving. Bij nieuwkomers voor wie de periode van drie jaar nog niet is verstreken, mag logischerwijs een lager deelnamepercentage aan het inburgeringsexamen verwacht worden dan voor nieuwkomers voor wie de drie jaar wel verstreken zijn.

Van deze laatste groep (ingestroomd in het eerste kwartaal 2013) heeft per 1 mei 2016 51% het inburgeringsexamen gehaald, dan wel een ontheffing gekregen voor de inburgeringsplicht. Van de groep die nog niet heeft voldaan aan de inburgeringsplicht, heeft 70% deelgenomen aan een cursus en 42% deelgenomen aan een examen.

De cijfers zijn overigens voorlopig, en kunnen wijzigen als blijkt dat inburgeraars een verlenging van hun termijn krijgen omdat zij niet verwijtbaar zijn voor de termijnoverschrijding. Voor maatregelen omtrent het verbeteren van de resultaten bij de huidige groep inburgeraars verwijs ik u naar mijn brief van 20 april jl.6


X Noot
2

Kamerstuk 32 824, nr. 1.

X Noot
3

Kamerstuk 30 982, nr. 23.

X Noot
4

Kamerstuk 31 143, nr. 84.

X Noot
5

Kamerstuk 32 824, nr. 34.

X Noot
6

Kamerstuk 32 824, nr. 129.

Naar boven