Vragen van het lid Van der Staaij (SGP) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het bericht dat Nederlands hulpgeld wordt gebruikt om boetes van Palestijnse boeren te betalen (ingezonden 20 augustus 2015).

Antwoord van Minister Ploumen (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken (ontvangen 12 oktober 2015).

Vraag 1

Heeft u kennis genomen van het bericht dat Nederlandse hulpgelden worden gebruikt om boetes van Palestijnse boeren te betalen? Is dit bericht waar en kunt u dit bericht nader duiden?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoeveel Nederlands hulpgeld is er in de achterliggende jaren gebruikt om dergelijke boetes van Palestijnen te betalen?

Antwoord 2

Sinds 2013 hebben uitvoerende partners in door Nederland gefinancierde programma’s EUR 11.382 aan boetes betaald.

Vraag 3

In welke gevallen en aan de hand van welke criteria vindt dit plaats? Met andere woorden: welke titel heeft u hiervoor?

Antwoord 3

Betaling van boetes is een uiterst middel om de voortzetting van het ontwikkelingsprogramma mogelijk te maken. Dit is in drie gevallen gebeurd, toen het Israëlische leger materiaal in beslag nam en verdere werkzaamheden verbood. Het betrof onder meer machines die ingehuurd waren voor werkzaamheden op meerdere locaties. De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah nam, net zoals de uitvoerende organisaties en de Palestijnse Autoriteit, deze gevallen op met de Israëlische autoriteiten en sprak daarbij de onvrede uit over deze handelwijze. De uitkomst van dergelijke gesprekken was dat de materialen zouden worden vrijgegeven, na betaling van een boete. De uitvoerende partners hebben de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah daarop toestemming gevraagd voor betaling van deze boetes uit de Nederlandse projectfinanciering. Hiermee is ingestemd vanwege het belang dat de materialen worden vrijgegeven en weer konden worden ingezet.

Vraag 4

Heeft Nederland ook boetes betaald die waren opgelegd nadat er sprake was van geweldpleging door Palestijnen?

Antwoord 4

Nee.

Vraag 5

Is het ook in andere landen waarmee Nederland een OS-relatie onderhoudt een gebruikelijke gang van zaken om aan burgers of ondernemers opgelegde boetes te betalen?

Antwoord 5

Er zijn geen vergelijkbare gevallen bekend. Dat heeft te maken met de unieke omstandigheid dat in de Palestijnse Gebieden een programma in de context van een bezetting wordt uitgevoerd.

Vraag 6, 7 en 8

Acht u het een zuiver gebruik van ontwikkelingsgeld om hiermee boetes te betalen?

Ondergraaft u met het betalen van dergelijke boetes niet het rechtssysteem van een ander land, in dit geval Israël? Is dit gebruikelijk in het internationale concours? Welke legitimatie ziet u hiervoor?

Hoe beoordeelt Israël het betalen van deze boetes door Nederland? Heeft u hierover overleg gevoerd met uw Israëlische ambtgenoten?

Antwoord vragen 6,7 en 8

De internationale gemeenschap en Israël verschillen van mening over welk soort activiteiten vergunningplichtig zouden moeten zijn (zie ook beantwoording van de Vragen van de leden Sjoerdsma, 4 september 2015 met kenmerk MINBUZA-2015.408799, en Van Bommel, 4 september 2015 met kenmerk MINBUZA-2015.408786). De EU en Nederland dringen bij Israël consequent aan op de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen en verzetten zich tegen de sloop van Palestijnse bezittingen, zoals verwoord in de Raadsconclusies van 20 juli 2015.

Nederland vraagt geen vergunningen aan voor de landbouwprojecten in area C. Naar het oordeel van de internationale gemeenschap is het opwaarderen van landbouwgrond niet vergunningplichtig, omdat het van een andere orde is dan de constructie van bijvoorbeeld woningen, scholen of klinieken. Israël geeft bovendien maar in een zeer beperkt aantal gevallen een vergunning af. Ter illustratie, uit cijfers van de Wereldbank blijkt dat in 2010 Israël bij slechts 1,6% van alle aanvragen een vergunning verleende. In Israëlische optiek hadden de Palestijnse boeren dit stuk grond echter niet verder mogen ontwikkelen zonder vergunningen aan te vragen. Israël beschouwt daarom de sloop als legaal.

Door dit verschil van inzicht lopen projecten op de Westelijke Jordaanoever een risico op onderbrekingen en vernielingen. Dat is een risico dat bewust geaccepteerd is vanwege het grotere belang dat Palestijnse boeren toegang houden tot hun land om zo hun bedrijf voort te kunnen zetten en een twee-statenoplossing levensvatbaar te houden. Economische ontwikkeling draagt eveneens bij aan stabiliteit. Bovendien, zonder internationale steun is het nog moeilijker voor Palestijnen hun bedrijf voort te zetten in Area C. De kans wordt daarmee groter dat zij wegtrekken naar stedelijke gebieden en de gronden braak komen te liggen. Als grond te lang ongebruikt blijft, neemt de kans toe dat het tot «staatsland» wordt verklaard, waardoor boeren er geen gebruik meer van mogen maken. Israëlische nederzettingen worden gebouwd op gronden die door Israël zijn aangemerkt als staatsland.

Vraag 9

Bent u bereid om Nederlands hulpgeld niet langer in te zetten voor het betalen van dergelijke boetes?

Antwoord 9

De uitvoering van de (landbouw)projecten staat voorop, teneinde de eerder genoemde doelstellingen te verzekeren. Zolang er geen politieke oplossing van het Palestijns Israëlisch conflict is, acht het kabinet dit een risico dat inherent is aan de uitvoering van een project in de context van de bezetting. Het kabinet blijft evenwel in gesprek met de Israëlische autoriteiten om deze voorvallen te voorkomen.


X Noot
1

Algemeen Dagblad, 18 augustus 2015

Naar boven