Vragen van het lid Kooiman (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het
bericht dat de politie het vaakst te laat komt in Rijnwaarden (ingezonden 14 maart
2016).
Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 18 april 2016).
Vraag 1
Wat is uw verklaring voor de stelling dat er zoveel verschil tussen het halen van
de aanrijtijden is in verschillende gemeenten?1
Antwoord 1
De politie hanteert sinds 2013 reactietijden (i.p.v. aanrijdtijden). De aanrijdtijd
is de tijd tussen de opdracht aan de medewerkers op straat om ter plaatse te gaan
en het moment van ter plaatse komen. De reactietijd is de tijd tussen het opnemen
van de oproep van de melder en het moment van ter plaatse komen. Reactietijden sluiten
beter aan bij de beleving van de melder, maar hebben als consequentie dat de tijdsduur
altijd langer is ten opzichte van de aanrijtijd.
Met de komst van de Nationale Politie is er voor spoedeisende meldingen een ambitieuze
streefnorm geformuleerd. Voor 2013 was het streven om in 80% van de gevallen binnen
15 minuten ter plaatse te zijn. Dit streefcijfer liep op naar 85% voor 2014 en 90%
voor 2015. Het percentage waarin de streefnorm wordt gehaald, is de afgelopen jaren
daadwerkelijk verbeterd: landelijk is dit nu 85%. De gebieden waar dit percentage
lager ligt zijn voornamelijk de landelijke, perifere gebieden.
Vraag 2
Vindt u het wenselijk dat in sommige gemeenten maar in 58,3% van de gevallen de aanrijdtijd
wordt gehaald? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Antwoord 2
Nee. Indien de norm ook in deze gebieden in alle gevallen zou moeten worden gehaald,
zouden hiervoor aanzienlijk meer middelen moeten worden ingezet. Gegeven de begrensde
capaciteit aan politie zou deze extra inzet ten koste gaan van politie-inzet op andere
terreinen. De politie zet in dergelijke situaties in op het gedurende de rit naar
de locatie contact houden met de melder om deze bij te staan en op het benaderen van
alle aanwezige politieagenten, dus ook eenmanssurveillance en/of motoragenten, agenten
uit andere teams en recherchemedewerkers.
De politie blijft haar uiterste best doen om de – aan zichzelf opgelegde – streefnorm
te behalen. Bij iedere melding waarbij de norm niet wordt gehaald wordt achteraf bekeken
wat beter had gekund. Ik zal de korpschef vragen een nadere analyse van de specifieke
gebieden, zoals Rijnwaarden, waar de prestaties substantieel lager zijn dan het landelijk
gemiddelde. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Vraag 3
Bent u het ermee eens dat met het verder bezuinigen op politievoertuigen de veiligheid
in deze gebieden nog verder uitgekleed wordt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak
benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat met het verder verminderen van de capaciteit van de politie
de veiligheid in deze gebieden verder verslechterd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De veiligheid is landelijk, dus ook in de landelijke gebieden, toegenomen. Daarbij
helpt dat in het huidige politiebestel eenvoudiger extra capaciteit opgeschaald kan
worden waar de veiligheidssituatie daarom vraagt.
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat door het sluiten van nog meer politieposten de bereikbaarheid
van de politie slechter wordt in deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Nee. De politie heeft dienstverlening tot één van de centrale thema’s benoemd en heeft
haar dienstverleningsconcept vernieuwd. Kern van het dienstverleningsconcept is dat
de toegankelijkheid van de politie gewaarborgd is door dienstverlening aan te bieden
via meerdere kanalen. Het uitgangspunt bij de keuze voor de huisvestingslocaties is,
ook in de perifere gebieden, dat de dienstverlening op orde blijft. Bij het overleg
over de huisvestingslocaties met het lokaal bestuur is hier rekening mee gehouden.
Vraag 6
Bent u bereid de bezuinigingen op de politievoertuigen te herzien, nu u de cijfers
heeft over de slechte aanrijdtijden van de politie in veel gebieden? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 6
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak
benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Vraag 7
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het Algemeen overleg Politie, dat
gepland staat op 13 april 2016?