Vragen van het lid Fokke (PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de leegloop bij het Ministerie van BZK als gevolg van de reorganisatie (ingezonden 29 maart 2016).

Antwoord van Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 14 april 2016).

Vraag 1

Kent u het bericht «Leegloop bij BZK na reorganisatie»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoeveel ambtenaren hebben het ministerie sinds medio 2015 verlaten vanwege de reorganisatie?

Antwoord 2

De reorganisatie heeft betrekking op de zogenaamde beleidskern en de (voor het hele ministerie werkende) concernondersteuning; ca. 1.000 fte op het totaal van ca. 8.000 fte van het gehele ministerie. De reorganisatie van de beleidskern (en concernondersteuning) heeft drie doelstellingen:

  • 1. een moderner, flexibeler structuur met meer aandacht voor mobiliteit en ontwikkeling van medewerkers, om sneller te kunnen inspelen op politieke en maatschappelijke prioriteiten en posterioriteiten;

  • 2. vermindering van de interne versnippering op belangrijke beleidsterreinen, of anders gezegd: een sterker profiel op Bestuur (inclusief wonen, inclusief democratie) en op Overheidsorganisatie (met name de eOverheid);

  • 3. het daadwerkelijk realiseren van de zogenaamde Rutte II taakstellingen; BZK is één van de drie ministeries met de hoogste percentuele taakstelling (13,3%) uit hoofde van het regeerakkoord. Daarnaast diende ook nog in deze kabinetsperiode een belangrijk deel van de bezuiniging op de apparaatskosten uit het regeerakkoord Rutte I verwerkt te worden.

Sinds de start van de reorganisatie (medio mei 2015) tot 1 maart 2016 hebben 110 medewerkers de beleidskern (en concernondersteuning) verlaten. Het betreft hier een periode van 9 maanden. Dit aantal ligt niet opvallend veel hoger dan het jaar daarvoor. Toen verlieten 106 medewerkers het ministerie gedurende een periode van 12 maanden. Onder de medewerkers die BZK in de afgelopen periode hebben verlaten, zijn relatief veel beginnend beleidsmedewerkers op schaal 11. Ook dit beeld is vergelijkbaar met dat van het jaar daarvoor, met de wetenschap dat beginnend medewerkers gemiddeld korter op een functie zitten dan andere medewerkers.

Vraag 3

Bij welke directies is de afname van de bezetting van ambtenaren zodanig groot dat sprake is van feitelijke onderbezetting?

Antwoord 3

Alle directies hebben capaciteit toegewezen gekregen. Medewerkers hebben hun voorkeur voor matching op functies kunnen aangeven; 95% van de medewerkers is gematcht op zijn/haar 1e of 2e voorkeur. Daarbij is ook een deel van de medewerkers gematcht bij BZK-Flex; een nieuw organisatieonderdeel van permanente aard waarvan de medewerkers binnen het ministerie flexibel ingezet worden, vooral op prioritaire programma’s en projecten.

Bij enkele directies is als gevolg van een herschikking en intensivering van taken een aantal vacatures ontstaan. Dit is substantieel bij die onderdelen waar – meer dan voorheen – specifieke ICT- of financiële kennis vereist is. Voor deze vacatures wordt thans met voorrang geworven.

Ook op een aantal andere plekken binnen het ministerie is ruimte ontstaan om nieuwe medewerkers aan te nemen. Geen van deze plekken betreft een sleutelpositie. Zorg voor continuïteit op belangrijke dossiers en de werkbelasting van medewerkers hebben bij de vervulling van deze vacatures mijn bijzondere aandacht.

Het relatief grote aantal vacatures na afronding van de reorganisatie is ontstaan doordat er tijdens het reorganisatieproces wel medewerkers zijn vertrokken (zie antwoord2 en er voor is gekozen weinig medewerkers te laten instromen. Daarnaast zijn er nieuwe functies ontstaan als gevolg van verambtelijking van functies die voordien door inzet van gedetacheerden werden ingevuld.

Vraag 4, 6, 7

Wat is uw reactie op de uitspraak dat er binnen de directie Democratie en Burgerschap (D&B) «een personele slachting plaatsvindt, die de directe band met actuele vraagstukken in de samenleving feitelijk doorsnijdt»?

Ziet u dat de keus om afdelingen die deze focus op de (netwerk)samenleving hebben, en dus buiten de traditionele stakeholders van BZK werken, af te bouwen dan wel om te vormen, risico’s met zich mee brengt? Zo nee waarom niet?

Deelt u de mening dat BZK straks de aansluiting mist bij ontwikkelingen in de samenleving die innoverend zijn en die van belang zijn voor de ambitie om bij te dragen aan de vitaliteit van de democratie? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit voor de organisatie en het beleid? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4, 6, 7

Het geschetste beeld herken ik niet.

De reorganisatie past in de door mij beoogde verhoging van de effectiviteit van het ministerie en in de door de Minister voor W&R beoogde modernisering van het personeels- en organisatiebeleid bij de rijksoverheid. De voorafgaand aan deze reorganisatie uitgevoerde stakeholdersonderzoeken bij o.a. bestuurders, medeoverheden en maatschappelijke organisaties, die een beter profiel en een verhoging van de externe oriëntatie bepleitten, vormden mede de onderbouwing van de ingezette reorganisatie.

Voor de reorganisatie was het thema Democratie en Burgerschap niet belegd op het niveau van een beleidsdirectie. Met de reorganisatie is het thema op een hoger plan in het ministerie getild en heeft het per saldo meer capaciteit toegewezen gekregen. De directie is al in de kwartiermakersfase aan de slag gegaan met een brede consultatie van bestuurders, deskundigen en maatschappelijke organisaties om te komen tot invulling van haar beleidsopdrachten.

De verbinding met de buitenwereld wordt voor de overheid alleen maar belangrijker, ook voor mijn ministerie. De nieuwe organisatie van BZK is dan ook flexibel en kan maximaal inspelen op maatschappelijke vragen van deze tijd. Dit leidt tot een intensivering van de externe oriëntatie. Dat uit zich zoals gezegd onder meer in een aantal organisatorische keuzen, zoals het beleggen van het thema Democratie en Burgerschap op het niveau van een directie, een afdeling bij de directie Bestuur en Financiën speciaal toegerust op relatiebeheer met medeoverheden, bestuurders en organisaties, en het versterken van de concernbrede afdeling Kennis, Internationaal, Europa en Macro-economie. En daarnaast uit het zich ook in samen met onder andere medeoverheden, maatschappelijke organisaties en burgerinitiatieven tot stand gekomen trajecten, waarvan het rapport Maak Verschil van de Studiegroep Openbaar Bestuur het meest recente voorbeeld is.

Vraag 5

Deelt u de mening dat het verdwijnen van de Agenda Lokale Democratie niet te rijmen valt met de trend dat netwerken in de samenleving tussen overheden, burgers en bedrijven steeds belangrijker worden? Zo ja, welke consequentie trekt u daaruit? Zo nee waarom niet?

Antwoord 5

De Agenda Lokale Democratie wordt met dezelfde inhoudelijke ambitie en conform de toegezegde planning uitgevoerd. Zie ook het antwoord op vraag 4, 6 en 7. In december heeft uw Kamer een voortgangsbericht van de Agenda Lokale Democratie ontvangen. De volgende voortgangsrapportage van de agenda zend ik u nog voor de zomer toe.

Vraag 8

Wat is uw reactie op het samenvattende oordeel van de kwartiercommissie dat bij het capaciteitsplan sprake is van «een politieke keuze die dus ook politiek moet worden afgestemd, omdat hij niet op alle punten in lijn is met het kabinetsbeleid dat tot op heden is gevoerd en uitgedragen»?

Antwoord 8

In het artikel wordt gerefereerd aan een oordeel van één van de kwartiermakercommissies van de Gemeenschappelijke Ondernemingsraad over de inrichting van het directoraat-generaal Bestuur en Wonen. Deze passage was onderdeel van het tussentijds advies dat deze commissie heeft uitgebracht op het concept-capaciteitsplan. Na toelichting van de bestuurder (SG BZK) op de inhoudelijke prioriteiten in de voorgestelde plannen en de verdere uitwerking van deze plannen, heeft de kwartiercommissie een positief oordeel geveld over het definitieve capaciteitsplan waarin deze passage niet terug te vinden is. De inhoudelijke keuzes (prioriteiten) in de capaciteitsplannen van de diverse onderdelen (directies) zijn door de SG BZK met mij en met de Minister voor W&R gedurende het reorganisatietraject afgestemd. Overigens hebben alle betrokken kwartiermakercommissies en de Gemeenschappelijke Ondernemingsraad positief geadviseerd over het definitieve capaciteitsplan. De in het artikel aangehaalde commissie betreurt het dat haar tussentijds advies op deze manier in het publieke debat is gebracht.

Naar boven