Vragen van de leden Leijten en Van Gerven (beiden SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven (ingezonden 15 maart 2016).

Antwoord van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 4 april 2016)

Vraag 1, 2 en 3

Kunt u de lasten Budgettair Kader Zorg (BKZ) «Overheid en overige» (tabel 1) uitsplitsen? Welk deel van deze uitgaven is opgebracht door burgers, en welk deel door bedrijven?1

Kunt in dat licht ook ingaan op de CBS-publicatie waaruit blijkt dat op Zweden na er momenteel geen land in Europa is dat relatief zoveel belasting op arbeid heft, en dat het aandeel ervan in de totale belastingopbrengsten nergens zo hard steeg als in Nederland?2

Wat zouden de getallen in tabel 1 zijn, wanneer de kolom «Overheid en overig» ook wordt verdeeld over de kolommen «Lasten burgers» en «Lasten bedrijven», uitgaande van het gewijzigde aandeel van de sectoren in het netto nationaal beschikbaar inkomen?

Antwoord 1, 2 en 3

Onder de lasten die worden aangemerkt als «Overheid en overige» vallen in tabel 1 de rijksbijdragen, de IAB die de overheid en de sociale zekerheidsfondsen afdragen voor ambtenaren en uitkeringsgerechtigden, de zorgtoeslag, de begrotingsgefinancierde zorg en de tekorten en overschotten van de zorgfondsen. Deze posten worden betaald uit algemene middelen, waardoor er geen specifieke uitsplitsing valt te maken tussen burgers en bedrijven.

Ten aanzien van de lasten op arbeid, besteedt het kabinet ieder jaar aandacht aan de koopkracht- en lastenontwikkeling bij de augustusbesluitvorming. Daarover rapporteert het kabinet bij de Miljoenennota. Het kabinet deelt uw aandacht voor de lasten op arbeid. Bij het Belastingplan 2016 heeft het kabinet daarom de lasten op arbeid structureel verlaagd door middel van maatregelen uit het vijfmiljardpakket.

Tabel 1: Lasten BKZ verdeeld over burgers, bedrijven en overheid (in miljarden euro) Lasten burgers
 

Lasten burgers

Lasten bedrijven

Overheid en overig

Aandeel burgers

Aandeel bedrijven

2004

28,2

7,3

9,2

63%

16%

2012

34,7

12,1

24,5

49%

17%

2016

34,9

12,8

24,7

48%

18%

Vraag 4 en 5

Vindt u het terecht dat de inmiddels ruim één miljoen ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) in Nederland die op persoonlijke titel belastingaangifte doen, en inkomstenbelasting betalen, worden aangemerkt als bedrijf? Kunt u uw antwoord toelichten?

Wat zouden de getallen zijn in de op basis van vraag 3 gewijzigde tabel 1, wanneer de lasten voor ZZP’ers niet in de kolom «Lasten bedrijven» worden verrekend maar in de kolom «Lasten burgers»?

Antwoord 4 en 5

De IAB van zelfstandigen wordt zeker niet standaard toegerekend aan bedrijven.

In de bovenstaande tabel 1 (gelijk aan tabel 1 in de vorige set antwoorden) staan de lasten van het BKZ uitgesplitst naar burgers, bedrijven en overheid. Hierbij wordt de IAB, betaald door zzp’ers, meegeteld bij de lasten voor burgers. Elk jaar in augustus toetst het kabinet of de actuele lastenontwikkeling bij burgers en werkgevers in lijn is met de in het regeerakkoord afgesproken ontwikkeling. Ook daarbij wordt de IAB die zelfstandigen betalen toegerekend aan huishoudens.

Het CBS maakt voor verschillende doeleinden, vanuit verschillende oogpunten verschillende statistieken. Ook over een zelfde thema; in dit geval de zorg. Bij het samenstellen van statistieken wordt waar mogelijk aangesloten bij internationale richtlijnen, afhankelijk van het doel waarvoor de cijfers worden opgesteld. In het geval van de zorg gaat het dan om ESA en SHA. Het stelsel van Nationale Rekeningen (ESA) heeft tot doel om de omvang en de ontwikkelingen in de economie en haar deelsectoren te meten. Het System of Health Accounts (SHA) heeft tot doel de uitgaven aan gezondheidszorg internationaal vergelijkbaar te maken en stelt de consumptie centraal.

Zelfstandigen worden bij het samenstellen van statistieken van de Nationale Rekeningen onder huishoudens geschaard. Bij statistieken over de uitgaven en financiering van zorg volgens het System of Health Accounts worden zelfstandigen tot bedrijven gerekend.

Tabel 2. De lasten van het BKZ, uitgesplitst in burgers, bedrijven en overheid en overig, in miljarden euro’s en percentages.
 

Lasten Burgers

Lasten Bedrijven

Overheid en overig

Aandeel burgers

Aandeel bedrijven

2004

28,2

7,3

9,2

63%

16%

2005

29,0

7,3

10,0

63%

16%

2006

26,7

7,9

15,1

54%

16%

2007

26,7

8,4

16,8

52%

16%

2008

31,0

9,6

16,4

54%

17%

2009

29,0

9,5

22,9

47%

15%

2010

30,5

9,8

23,8

48%

15%

2011

32,1

11,0

23,6

48%

17%

2012

34,6

12,1

24,5

49%

17%

2013

38,2

12,7

21,0

53%

18%

2014

37,6

13,5

21,4

52%

19%

2015

34,5

12,8

24,2

48%

18%

2016

34,9

12,8

24,7

48%

18%

Bron: (onderbouwing) Begroting VWS, CPB en CBS

Vraag 7

Is het zo dat bij de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) werknemers het voormalige werknemersdeel van de Ziekenfondswet (Zfw) bij hun inkomen hebben gekregen? Zo nee, vindt u het dan terecht dat in tabel 3 en 4 deze lasten wel staan vermeld?

Antwoord 7

Voor de introductie van de Zorgverzekeringswet moesten werknemers uit hun brutoloon een nominale premie plus een inkomensafhankelijke werknemerspremie betalen. Met de komst van de Zorgverzekeringswet is het brutoloon niet aangepast. Het vervallen van de inkomensafhankelijke werknemerspremie leidde dus tot een koopkrachtvoordeel van burgers. Daar tegenover stond dat de nominale premie hoger werd en dat voor huishoudens met een laag inkomen recht op zorgtoeslag ontstond. Om een goede vergelijking te kunnen maken tussen de werknemerslasten is het noodzakelijk om al deze lasten naast elkaar te zetten die door de werknemer worden betaald. Bij de invoering van de Zorgverzekeringswet is heel uitgebreid gekeken naar de inkomensgevolgen. Daarbij is naast de afschaffing van de werknemersbijdrage, de verhoging van de nominale premie, de introductie van de zorgtoeslag en de verlaging van de AWBZ-premie ook rekening gehouden met een pakket fiscale maatregelen dat zodanig is vormgegeven dat zo min mogelijk mensen een inkomensachteruitgang zouden ondervinden van de introductie van de Zorgverzekeringswet.

Vraag 8 en 9

Wat zouden de getallen in tabel 3 en 4 zijn, wanneer de destijds door de werkgever betaalde premie voor de Zfw niet zou worden toegekend aan de werknemer? Kunt u bovendien tabel 3 en 4 uitbreiden, zodat beiden de cijfers voor de jaren 2004 tot en met 2016 bevatten?

Kunt u in aanvulling op tabel 3 en 4 aangeven wat de zorgkosten waren voor de jaren 2004 tot en met 2016 voor de gangbare inkomensgroepen?3

Antwoord 8 en 9

De cijfers waar u om vraagt, zijn in beginsel voor de meeste groepen te bepalen, maar vergen uitgebreid nader onderzoek. Het is derhalve niet mogelijk deze cijfers te leveren binnen de gestelde termijn voor Kamervragen. Deze cijfers zijn wel te geven, maar daarvoor is meer tijd nodig. Desgewenst kan ik die voor de zomer leveren.

Vraag 10

Vindt u het terecht dat bij de beantwoording van vraag 10 de verlaging van de AWBZ-premie als een lastenverlichting wordt aangemerkt? Is het niet zo dat de burger hier linksom of rechtsom alsnog zelf de prijs voor betaalt? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 10

De vraag ging over de kosten van zorg voor een gezin met een minimuminkomen en een gezin met een modaal inkomen voor en na de invoering van de Zvw. Deze kosten staan vermeld in tabellen 3 en 4 (gelijk aan tabellen 3 en 4 uit de vorige set antwoorden).

De AWBZ-premie is destijds verlaagd vanwege de overheveling van de ggz naar de Zvw. Dit leidde aan de ene kant tot een lastenverzwaring voor burgers vanwege een hogere nominale Zvw-premie. Aan de andere kant leidde dit tot een lastenverlichting vanwege een lagere AWBZ-premie. Aangezien het lastenverzwarende effect wel te zien valt in het overzicht en het lastenverlichtende effect van de AWBZ-premie niet, is het van belang dit effect wel te vermelden zodat een goede vergelijking over de jaren mogelijk is.

Tabel 3. Premie werknemer met minimumloon, gemiddeld en chronisch ziek (euro per jaar)
 

2005

2005

2016

2016

 

Gemiddeld

Chr. ziek

Gemiddeld

Chr. Ziek

Proc. Werknemerspremie Zfw

237

237

   

Nominale premie

130

130

1204

1204

No-claim

177

255

   

Gemiddeld eigen risico

   

240

385

Zorgtoeslag

   

–998

–998

Premielast werknemer

544

622

446

591

Tabel 4. Premie gezin met modaal inkomen (euro per jaar)
 

2004

2005

2006

2012

Proc. Werknemerspremie Zfw

353

407

   

Nominale premie

616

260

1546

2452

No-claim

 

354

306

 

Gemiddeld eigen risico

     

298

Zorgtoeslag

   

–557

-970

Premielast werknemer

969

1021

1295

1780

Vraag 11

Kunt u aangeven waaraan sinds 2001 de heffingskortingen zijn besteed; uitgesplitst naar burgers en hun inkomen en bedrijven?

Antwoord 11

Heffingskortingen zijn geen uitgaven maar zijn kortingen op de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Hierdoor betalen particulieren en zogenaamde IB-ondernemers minder belasting en premies. Hieronder treft u een overzicht van alle heffingskortingen in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen in 2016.

Algemene heffingskorting

   
 

U bent het hele jaar onder dan de AOW-leeftijd

U hebt het hele jaar de AOW-leefijd

Algemene heffingskorting als uw inkomen uit box 1 niet meer is dan € 19.992

€ 2.242

€ 1.145

Algemene heffingskorting als uw inkomen uit box 1 meer is dan € 19.922 en niet meer dan € 66.417

Bedrag afhankelijk van uw inkomen

Bedrag is afhankelijk van uw inkomen

Algemene heffingskorting als uw inkomen uit box 1 meer is dan € 66.417

€ 0

€ 0

Maximum uitbetaling algemene heffingskorting als u bent geboren na 31 december 1962 en in 2016 de niet- of weinig verdienende fiscale partner bent

€ 1.047

n.v.t.

Werkbonus (maximaal)

€ 1.119

n.v.t.

Inkomensafhankelijke combinatiekorting (maximaal)

€ 2.769

€ 1.413

Ouderenkorting bij een inkomen niet meer dan € 35.949

n.v.t.

€ 1.187

Ouderenkorting bij een inkomen meer dan € 35.949

n.v.t.

€ 70

Alleenstaande ouderenkorting

n.v.t.

€ 436

Jonggehandicaptenkorting

€ 719

n.v.t.

Levensloopverlofkorting

€ 209

n.v.t.

Korting groene beleggingen

0,7% van de vrijstelling in box 3

0,7% van de vrijstelling in box 3

     

Arbeidskorting (maximaal)

   

Bij een arbeidsinkomen tot en met € 34.015

Bij een arbeidsinkomen meer dan € 111.590

U bent het hele jaar jonger dan de AOW-leeftijd

€ 3.103

€ 0

U heeft de hele jaar door de AOW-leeftijd

€ 1.585

€ 0


X Noot
1

Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1500

X Noot
3

Tabel inkomensgroepen

Naar boven