Vragen van de leden Yücel en Jacobi (beiden PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de handhaving van cao’s (ingezonden 1 februari 2016).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 23 maart 2016).

Vraag 1

Deelt u de mening dat alle medewerkers in voor- en vroegschoolse voorzieningen en peuterspeelzalen conform de cao Peuterspeelzaalwerk betaald moeten worden?

Antwoord 1

Nee, er zijn verschillende cao’s van kracht voor medewerkers in voor- en vroegschoolse voorzieningen. Dat zijn de cao kinderopvang, de cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening (waaronder peuterspeelzaalwerk valt) en de cao primair onderwijs.

Vraag 2

Heeft u zicht op de ontwikkelingen van salarissen die al dan niet conform de cao Peuterspeelzaalwerk zijn als gevolg van de harmonisatie van de kindvoorzieningen bij gemeenten, zoals in Noord Oost Friesland (Achtkarspelen) maar ook in andere regio's?

Antwoord 2

Nee, dat zicht heb ik niet. Het is aan sociale partners om afspraken te maken over de salarissen bij de harmonisatie van de kindvoorzieningen.

Vraag 3

Zo ja, welke conclusies kunnen daaraan verbonden worden?

Antwoord 3

Zie vraag 2.

Vraag 4

Welke middelen heeft u om er op toe te zien dat de cao goed gehandhaafd blijft of wordt?

Antwoord 4

De naleving van de cao is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van sociale partners zelf. Op verzoek van sociale partners kan de Inspectie SZW wel onderzoek doen naar de handhaving van de cao (Artikel 10 van de Wet AVV). De bevindingen uit een dergelijk onderzoek worden dan aan de verzoeker overhandigd. Die kan op basis van het onderzoek al dan niet kan besluiten de rechter te vragen een uitspraak te doen over de toepassing van de cao.

Vraag 5

Zijn deze middelen of instrumenten afdoende?

Antwoord 5

De naleving van de cao is een zaak van cao-partijen.

Naar boven