Vragen van het lid Klein (Klein) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat een onderzoek van het SCP en de Universiteit Utrecht aantoont dat het kabinetsbeleid aangaande zorg contrair is aan de voorkeur van de meerderheid van de Nederlandse bevolking (ingezonden 8 januari 2016).

Antwoord van Staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 2 maart 2016). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1361.

Vraag 1

Bent u bekend met zowel het artikel «We willen andere zorg dan Rutte» zoals dat valt te lezen in de NRC Next van 7 januari 2016 als met het artikel «Mij een zorg!? Zorgvisies van de overheid en burgers vergeleken» zoals dat valt te lezen in het Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken van eveneens 7 januari 2016?1

Antwoord 1

Ja. Op 13 januari 2016 heeft u de voortgangsbrief over de informele zorg ontvangen. Op 14 januari 2016 heeft een plenair debat over mantelzorg plaatsgevonden, waar wij beide aanwezig waren. Het artikel van het SCP en de Universiteit van Utrecht is daarbij aan de orde gekomen.

Vraag 2

Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoekers dat «de opvattingen van mensen de uitvoering van het kabinetsbeleid mogelijk in de weg staan»? Kunt u zich voorstellen dat deze opvattingen van burgers inderdaad het kabinetsbeleid mogelijkerwijs in de weg staan? Ziet u het als een mogelijk probleem wanneer er kennelijk een dergelijke discrepantie bestaat tussen het gehanteerde beleid enerzijds en de opvattingen zoals deze onder de meerderheid van de Nederlandse bevolking heersen anderzijds? Voorziet u mogelijke problemen met de «morele plausibiliteit» van het gevoerde beleid?2

Vraag 3

Zo ja, ziet u dit als een vraagstuk dat opgelost of aangepakt dient te worden? Op welke manier zou dit dan het beste kunnen gebeuren: dient het kabinetsbeleid meer aangepast te worden aan de opvattingen zoals die door een meerderheid van de Nederlanders gekoesterd wordt of dienen de opvattingen van de meerderheid van de Nederlandse bevolking meer omgebogen te worden richting het huidige kabinetsbeleid?

Vraag 4

Op welke wijze denkt u de door hen gekozen manier te gaan realiseren?

Vraag 5

Zo nee, welke argumenten draagt u dan vervolgens aan in dezen? Waarom zouden de opvattingen van burgers het kabinetsbeleid niet in de weg staan? Waarom zou hier geen sprake zijn van een probleem van morele plausibiliteit?

Antwoord 2 t/m 5

Het themanummer van het Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken van 7 januari 2016 gaat met een serie artikelen in op het combineren van werk en zorg. In het artikel van Portegijs e.a. (2015) wordt ingegaan op de zorg voor kinderen en de zorg voor ouderen. Uit een enquête (2013) onder ouders die in 2012 hun eerste kind hebben gekregen blijkt dat een meerderheid van de ouders hun kind tot maximaal drie dagen naar formele kinderopvang wil brengen, 5% van de ouders wil meer dan drie dagen formele kinderopvang en 37% van de ouders wil helemaal geen formele opvang voor hun kind. De wensen en opvattingen van ouders rondom formele kinderopvang zijn dus divers. Het kabinet is niet van mening dat de opvattingen van ouders rondom kinderopvang het kabinetsbeleid in de weg zit. De opvatting van het kabinet is dat het uiteraard aan de ouders is om te bepalen hoe zij de zorg voor hun kinderen «organiseren» en welke rol de kinderopvang daarbij kan spelen. Ouders worden van overheidswege op geen enkele manier verplicht om gebruik te maken van formele kinderopvang. Het kabinet vindt het wel belangrijk dat er goede en toegankelijke opvangmogelijkheden zijn.

Goede kinderopvang neemt ouders zorg uit handen en biedt kinderen een vertrouwde en veilige omgeving waarin zij gestimuleerd worden om zich te ontwikkelen. Goede kinderopvang dient dan ook twee doelen: ouders kunnen met een gerust hart deelnemen aan het arbeidsproces en kinderen krijgen een goede start in hun leven en een goede voorbereiding op de basisschool. Op deze manier vervult kinderopvang – dagopvang, peuterspeelzalen, gastouderopvang en buitenschoolse opvang – een belangrijke randvoorwaarde voor het combineren van arbeid en zorg, en voor de ontwikkeling van kinderen.

Als het gaat om de zorg voor ouderen wordt in het artikel van Portegijs e.a. aangegeven dat tweederde van de Nederlanders vindt dat de zorg voor ouderen meer of vooral een taak is voor de overheid. De verklaring van de onderzoekers is dat oude ouders meestal niet bij hun volwassen kinderen in huis wonen, waardoor het meer moeite kost om voor hen te zorgen dan voor hun kinderen. Verder wordt aangegeven dat we er nog niet aan gewend zijn meer zorg en ondersteuning op ons te nemen, omdat in Nederland nog steeds meer overheidsgeld aan zorg wordt uitgegeven dan in veel andere Europese landen. De zorg voor ouders die aftakelen, noemen de onderzoekers «dikwijls pijnlijk en confronterend», terwijl de zorg voor een gezond kind leuker is.

Vorig jaar heeft het kabinet een ingrijpende wijziging in het zorgstelsel ingevoerd om het te verbeteren en toekomstbestendig te maken. Daarbij wordt professionele zorg gegarandeerd waar die nodig is, maar wordt tegelijkertijd een groter beroep gedaan op eigen verantwoordelijkheid en het betrekken van de sociale omgeving. Op uw vraag of de opvattingen van burgers over zorg in de weg staan van het kabinetsbeleid is het antwoord dan ook nee, omdat in dat beleid voorop staat dat het verlenen van zorg en ondersteuning aan een naaste geen verplichting is. Mantelzorg beperkt zich niet tot de zorg van kinderen aan oudere ouders, maar bestaat uit zorg aan mensen van alle leeftijden door bijvoorbeeld een partner, vriend of goede buur. Zij verlenen de zorg vanuit een intrinsieke motivatie die voortkomt uit een persoonlijke relatie. In het contact met de cliënt en diens mantelzorger is er in het zorgstelsel expliciet aandacht voor draagkracht en draaglast van mantelzorgers en welke ondersteuning nodig is.

De stelselwijziging ging gepaard met actielijnen gericht op het versterken, verlichten en verbinden van de informele zorg. In de voortgangsrapportage informele zorg van 13 januari 2016 heb ik de Kamer hierover geïnformeerd. Ik ga in die brief in op recente ontwikkelingen, waaronder het rapport Informele hulp: wie doet er wat? Omvang, aard en kenmerken van mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg en ondersteuning(SCP, 15 december 2015). Het helpen kan zwaar zijn, maar het SCP constateert ook dat meer dan 80% van de mantelzorgers zegt dat zij genieten van de leuke momenten en een goed gevoel krijgen van het helpen. Het kabinet wil zo veel mogelijk belemmeringen wegnemen die daaraan in de weg kunnen staan. Bijvoorbeeld als het gaat om het combineren van mantelzorg met een baan.

Een mantelzorgvriendelijk werkklimaat, waarbij sprake is van begrip en ondersteuning, is essentieel. Dit past bij hedendaags goed werkgeverschap en draagt eraan bij dat de mantelzorger het volhoudt en zich niet door overbelasting ziek meldt. Het afgelopen jaar is daarom ingezet op communicatie over de regelingen voor verlof en arbeidstijden, waarin per 1 juli 2015 met het oog op (mantel)zorgsituaties een uitbreiding van het zorgverlof is opgenomen. Bij het programma Werk en Mantelzorg, dat VWS en SZW gezamenlijk financieren, staat het bespreekbaar maken van mantelzorg en het komen tot maatwerk op de werkvloer centraal. Het programma wordt in 2016 gecontinueerd.

Samengevat is het kabinetsbeleid er dus vooral op gericht dat mensen in staat worden gesteld hun keuzes ten aanzien van de zorg voor hun ouders en kinderen verantwoord en volgens eigen inzichten en mogelijkheden te maken en dat zij bij het combineren van werk en zorgtaken zo min mogelijk belemmeringen ervaren.

Op 29 mei 2015 heeft het kabinet de SER de adviesaanvraag «Werken en leven in de toekomst» doen toekomen over de ontwikkelingen en toekomstperspectieven rond het thema arbeid en zorg. Het advies zal onder meer ingaan op de vraag of en zo ja welke extra facilitering door overheid en werkgevers nodig is voor het combineren van werk en (mantel)zorg. Het advies, dat in september 2016 gereed komt, en een daarop volgende arbeid- en zorgbijeenkomst met stakeholders geven voeding voor het kabinetsbeleid op dit thema, waarover de Kamer zal worden geïnformeerd. Op basis van het advies wordt invulling gegeven aan de motie Tanamal/Kerstens over een integrale visie op mantelzorg (Kamerstuk 30 169, nr. 54).


X Noot
1

NRC Next, 7 januari 2016, http://www.nrc.nl/next/2016/01/07/we-willen-andere-zorg-dan-rutte-wil-1574782 en Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 7 januari 2016 (W. Portegijs, A de Boer en A. Merens (2016) «Mij een zorg!? Zorgvisies van de overheid en burgers vergeleken 31:4, 495–590)

X Noot
2

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 7 januari 2016 (W. Portegijs, A de Boer en A. Merens (2016) «Mij een zorg!? Zorgvisies van de overheid en burgers vergeleken, 496)

Naar boven