Vragen van het lid Klein (Klein) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over het artikel «Wie houdt gemeenten in toom» (ingezonden 27 januari 2016).
Antwoord van Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
17 februari 2016).
Vraag 1
Kent u het artikel «Wie houdt gemeenten in toom»?1
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat gemeenten met geldnood veelal de onroerendezaakbelasting (OZB)
verhogen om de gaten in hun begroting op te vullen?
Antwoord 2
De onroerende zaakbelasting (OZB) is een algemene belasting. De besteding van de opbrengst
is vrij. De hoogte van het tarief van de onroerende zaakbelasting en daarmee de opbrengst
is onderdeel van de begroting die jaarlijks in gemeenten besproken wordt en vastgesteld
door de gemeenteraad. Hoewel de OZB relatief makkelijk naar boven of naar beneden
kan worden bijgesteld, ligt dit in de lokale politiek gevoelig. De gemeenteraad kijkt
dan ook kritisch naar tariefsverhoging. Uiteindelijk is dit democratisch gelegitimeerde
orgaan het beste in staat om te beoordelen welk tarief en daarmee welke opbrengst
past bij de lokale situatie.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat deze gaten in de begroting veelal het gevolg zijn van de gedecentraliseerde
taken die gemeenten sinds 2015 op hun bordje hebben gekregen maar waar tegelijkertijd
een substantiële korting van 25% van het totale budget aan gekoppeld is?
Antwoord 3
Voor deze veronderstelling geeft het artikel geen grond. Het kabinet gaat ervan uit
dat de budgetten die gemeenten ontvangen voor de decentralisaties voldoende zijn om
de nieuwe taken in het sociaal domein uit te voeren.
Vraag 4
Ziet u een rol voor u zelf weggelegd in dit kader? In hoeverre is het volgens u gewenst
dat de kortingen op het gemeentefonds wat betreft de gedecentraliseerde taken worden
teruggedraaid? Bent u bereid hierover na te denken?
Antwoord 4
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 5, 6
Erkent u dat, door het specifiek verhogen van de OZB op bedrijfspanden, het hele ideaal
van het decentraliseren van overheidstaken verloochend wordt, daar immers veel ondernemers
in een andere gemeente wonen dan waar hun bedrijfspand gelegen is, en zij daardoor
niets in te brengen hebben over een mogelijke OZB verhoging op hun bedrijfspand maar
deze vervolgens wél verplicht zijn om te betalen?
Bent u bereid om naar deze problematiek te kijken om zo ondernemers tegenmoet te komen
in deze onrechtvaardige behandeling en hen meer medezeggenschap te geven?
Antwoord 5, 6
Allereerst merk ik op dat het gerechtvaardigd is dat ook ondernemers, die niet stemgerechtigd
zijn in de heffende gemeente, meebetalen aan gemeentelijke voorzieningen, aangezien
zij ook baat hebben bij deze voorzieningen. Het gaat in het huidige stelsel uiteraard
om de maatvoering, een bevoegdheid die lokaal is belegd. De gemeenteraad heeft daarentegen
op haar beurt onder andere baat bij voldoende economische bedrijvigheid in de gemeente,
om zo aantrekkelijk mogelijk te blijven voor inwoners en bedrijven. Bij een hervorming
van het gemeentelijk belastinggebied kunnen ook mogelijkheden worden onderzocht om
afwenteling op niet-stemgerechtigden te voorkomen.
Vraag 7, 8
Wat vindt u ervan dat gemeenten met geldnood in toenemende mate grijpen naar de «sluipmoordenaar»
«precariobelastingen» om de gaten in hun begroting op te vullen?
Bent u van plan om eindelijk eens echt actie te ondernemen tegen deze steeds maar
toenemende precariobelastingen? Kunt u concreet aangeven welke acties u op dit punt
ondernomen heeft, welke acties binnenkort op het programma staan, en wanneer u verwacht
dat aan dit al langslepende precariodrama eindelijk een einde komt?
Antwoord 7, 8
Voor de afschaffing van precario op nutsnetwerken geldt dat dit het beste kan worden
geregeld bij een grotere hervorming/verruiming van het gemeentelijk belastinggebied.
Daarin kunnen de effecten worden opgevangen.
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer inzake precariobelasting van 10 februari
2016 (Kamerstuk 33 962, nr. 183) stuur ik hierop vooruitlopend dit voorjaar een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer
om er in ieder geval voor te zorgen dat met ingang van 1 januari 2017 de tarieven
voor precario op nutsnetwerken niet verder oplopen en het aantal gemeenten dat deze
vorm van precario heft, niet verder stijgt. Het wetsvoorstel gaat uit van afschaffing,
maar biedt gemeenten nog tien jaar de mogelijkheid om maximaal het op 1 januari 2016
in hun gemeente geldende tarief te hanteren. Na uiterlijk tien jaar is geen precarioheffing
meer mogelijk op nutsnetwerken. Deze periode kan worden bekort bij een grotere hervorming/verruiming
van het gemeentelijk belastinggebied.