Vragen van het lid Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over een journalist die maandenlang is gevolgd door de recherche (ingezonden 7 januari 2016).

Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 12 februari 2016). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1389.

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Journalist maandenlang gevolgd door de recherche»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat dwangmiddelen en bijzondere opsporingsmethoden tegen journalisten uitsluitend ingezet mogen worden bij zwaarwegende belangen? Zo ja, waarom is dit hier toch gebeurd?

Antwoord 2

In de vraagstelling wordt mogelijk gedoeld op de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (2012A003). Deze Aanwijzing vindt slechts toepassing in die gevallen waarin een journalist in het strafproces wordt betrokken uit hoofde van zijn journalistieke werkzaamheden. Daarvan was in deze zaak geen sprake. Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 3 en 4.

Vraag 3

Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat genoemd rechercheonderzoek toch samenhangt met het werk van deze journalist? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

Kunt u uitsluiten dat het onderzoek van de recherche en de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen hierbij niets te maken hebben met het onderzoek van deze journalist naar vrouwenhandel, prostitutie en kindermisbruik?

Antwoord 3 en 4

Het Openbaar Ministerie doet in beginsel uitsluitend aan direct betrokkenen mededeling over individuele strafzaken. In de genoemde zaak heeft betrokkene er echter voor gekozen om een mededeling van het Openbaar Ministerie aan zijn advocaat, met de pers te delen. Om die reden heeft het Openbaar Ministerie in een persbericht van 6 januari 2016 bevestigd dat de verdenking en de daarmee samenhangende inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid, zag op de betrokkene als privépersoon en geen betrekking had op zijn werkzaamheden als journalist.

Het Openbaar Ministerie doet verder geen mededeling over de aard van de strafbare feiten waarop de verdenking zag. Gelet op het voorgaande is de eerder genoemde Aanwijzing in onderhavig geval dan ook niet in het geding geweest.

Naar boven